onderwerp, persoonsvorm, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
C
onderwerp, persoonsvorm, naamwoorden, zinsdelen
D
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
Slide 1 - Quiz
Grammatica
Zinsdelen (gezegde)
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Slide 2 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp
Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar te zijn.
Slide 3 - Slide
Eva kreeg een neptas van 'Gucci'.
A
kreeg is het werkwoordelijk gezegde
B
kreeg is het naamwoordelijk gezegde
Slide 4 - Quiz
Eva had een échte Gucci-tas willen hebben.
A
had willen hebben is het werkwoordelijk gezegde
B
had willen hebben is het naamwoordelijk gezegde
Slide 5 - Quiz
Jan is een goede medewerker.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.
Slide 6 - Quiz
Hij zou elke dag wel willen fietsen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.
Slide 7 - Quiz
Hij schijnt jarig te zijn.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.
Slide 8 - Quiz
Grammatica
Zinsdelen (gezegde)
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Slide 9 - Slide
Werkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde
Het belangrijkste werkwoord van een zin is het zelfstandig werkwoord (zww) bij een werkwoordelijk gezegde (wg).
Hulpwerkwoorden (hww) helpen het gezegde te maken en worden gebruikt in een naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde.
Bij een werkwoordelijk gezegde als er twee of meer werkwoorden in de zin staan heb je één/meer hulpwerkwoord en één zelfstandig werkwoord. Hulpwerkwoorden zijn alle werkwoorden die overblijven nadat je zelfstandig (zww) hebt gevonden.
Slide 10 - Slide
Werkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde
het onderwerp is iets
Het werkwoord dat de eigenschap/kern koppelt aan het onderwerp in een zin is het koppelwerkwoord (kww) bij een naamwoordelijk gezegde (wg).
Hulpwerkwoorden (hww) helpen het gezegde te maken en worden gebruikt in een naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde.
Jantine is een dappere meid/ Hidde schijnt altijd verkouden
Slide 11 - Slide
Werkwoorden
Het hulpmiddel om het belangrijkste werkwoord van een zin te vinden (wg met zww en ng met kww) is de verdwijnproef.
Voorbeeld werkwoordelijk gezegde:
Anna zal wel hebbenzittenbalen daar. zal (= hulpwerkwoord)
Anna heeft wel zittenbalen daar. heeft (= hulpwerkwoord)
Anna zit wel (te) balen daar. zit (= hulpwerkwoord)
Anna baalt wel daar. (balen) zelfstandig werkwoord
Slide 12 - Slide
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde. Zin: Hij wil maar niet luisteren.
A
'wil' is het hulpwerkwoord
B
'luisteren' is het hulpwerkwoord
C
'wil' en 'luisteren' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 13 - Quiz
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde. Zin: Moet je hem zien staan kijken.
A
'moet' is het hulpwerkwoord
B
'moet' en 'zien' zijn de hulpwerkwoorden
C
'moet', 'zien' en 'staan' zijn de hulpwerkwoorden
D
'moet', 'zien', 'staan' en 'kijken' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 14 - Quiz
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde.
Zin: Diana doet nooit buikoefeningen.
A
'doet' is het hulpwerkwoord.
B
'doet' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'doet' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.
Slide 15 - Quiz
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde. Zin: Dat kan haast niet waar zijn.
A
'kan' is het hulpwerkwoord.
B
'kan' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 16 - Quiz
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde. Zin: Het schijnt niet zo te mogen zijn.
A
'schijnt' is het hulpwerkwoord.
B
'schijnt' en 'mogen' zijn de hulpwerkwoorden
C
'schijnt', 'mogen' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 17 - Quiz
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde.
Zin: Mijn vader is politieagent.
A
'is' is het hulpwerkwoord.
B
'is' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'is' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.
Slide 18 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp.
De samenleving vergrijst.
Jeffrey wil medicijnen gaan studeren.
Dat heb je goed gezegd.
Slide 19 - Slide
Hoe vaak worden daders op heterdaad betrapt door de politie? Pv + ow + wg/ng?
Slide 20 - Open question
Op de volgende dia's staan nog een aantal voorbeeldzinnen.
Er staan zinnen met een werkwoordelijk gezegde.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Persoonsvorm
Zinsdeelproef
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Afkorting zww
Afkorting hww
De zin van tijd veranderen.
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel.
Wie of wat doet er iets?
Alle werkwoorden uit de zin inclusief persoonsvorm