Schrijven: les 6 Zakelijke brief

Zakelijke teksten schrijven F3
1 / 16
next
Slide 1: Slide
MBO

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

Zakelijke teksten schrijven F3

Slide 1 - Slide

Opbouw lessen: Zakelijke teksten
Les 4: Wat zijn de conventies van de zakelijke brief?
Les 5: Quiz over de zakelijke brief, grammatica, interpunctie, voegwoorden, verwijswoorden.
Les 6: Samen een zakelijke brief schrijven. 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen? 
-We gaan in een groep een zakelijke brief schrijven.
-Iedereen heeft z'n eigen rol.




Slide 3 - Slide

1. Tijdswaarnemer
2. Schrijver
3. Spellingschef
4. opbouwchef
5. interpunctiechef
6. voegwoordenchef

 ROLLEN
NAMEN
1. Schrijver
2. Waarnemer Tijd
3. Waarnemer Spelling
4. Waarnemer Opbouw
5. Waarnemer Interpunctie
6. Waarnemer Voegwoorden
7. Waarnemer Leesbaarheid en Lezer

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden (zie boek blz. 212 t/m 216)
  • Een verwijswoord verwijst naar iets of iemand anders in de tekst. 
  • Het-woorden krijgen dat: Het huis dat leeg staat. Een kind dat slaapt.
  • De-woorden krijgen die: De scooter die rechts staat. De man die lacht. 
  • Het verwijswoord zorgt ervoor dat je niet twee keer hetzelfde woord op hoeft te schrijven. 
  • hij, zij, het , hun, er. 
Voorbeeld: Jan schrijft een artikel. Hij heeft het al bijna af. (Hij verwijst naar Jan, het verwijst naar een artikel)

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden (zie boek blz. 212 t/m 216)
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:
Persoonlijke voornaamwoorden: ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij (me, mij, jou, hem, haar, ons)
Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun
Aanwijzende voornaamwoorden: die, dat, deze, dit
Betrekkelijke voornaamwoorden: die, dat (wie, wat)
Bijwoorden van tijd en plaats: toen, hier, daar

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden  en voorbeelden van signaalwoorden: 
1. Tegenstelling: maar, toch, echter, daarentegen, hoewel, enerzijds...anderzijds
2. Opsomming: en, bovendien, verder, ten eerste...ten tweede, ook, ten slotte, daarnaast, niet allen...maar ook, tevens, vervolgens, zowel...als
3. Samenvatting: kortom, al met al, alles bij elkaar genomen
4. Conclusie: dus, hieruit volgt, dan ook
5. Vergelijking: zoals, evenals, net zo, als




6. Toelichting/uitleg: zo, zoals, bijvoorbeeld, ter illustratie, met andere woorden, dat wil zeggen
7. Voorwaarde: als, indien, mits, tenzij, in het geval dat, wanneer
8. Tijd/chronologie: vroeger, nu, eerst, later, nadat, inmiddels, daarna, dan, tijdens
9. Oorzaak-gevolg: doordat, waardoor, daardoor, te danken/te wijten aan, zodat
10. Reden-verklaring: omdat, daarom, want, namelijk, immers, aangezien
11. Doel-middel: om, daartoe, opdat, om te, met behulp van, door middel van

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

-Verdeel de rollen

Slide 10 - Slide

1. Tijdswaarnemer
2. Schrijver
3. Spellingschef
4. opbouwchef
5. interpunctiechef
6. voegwoordenchef

 ROLLEN
NAMEN
1. Schrijver
2. Waarnemer Tijd
3. Waarnemer Spelling
4. Waarnemer Opbouw
5. Waarnemer Interpunctie
6. Waarnemer Voegwoorden
7. Waarnemer Leesbaarheid en Lezer

Slide 11 - Slide

Opdracht Dagbesteding
1. Lees de opdracht. 
2. Verzamel ideeën.
3. Volg het bouwplan.
4. Ga schrijven.
5. Kijk je tekst na.
6. Lees het voor.

Slide 12 - Slide

Opdracht: Dagbesteding

Jouw zorgvrager mag niet meer naar de dagbesteding, omdat zij te luidruchtig zou zijn. Je bent het hier niet mee eens. Je hebt al gesproken met het personeel van de dagbesteding, maar zij willen dat jij een brief stuurt naar hun leidinggevende, Jan van ‘t Hek. Je hebt deze persoon nog nooit ontmoet.
Schrijf de brief. Maak duidelijk waarom je het niet eens bent met de beslissing. Kom met minstens twee argumenten waarom de dagbesteding zo belangrijk is voor jouw zorgvrager.  Kom met een oplossing. Je mag zelf informatie erbij bedenken.

Slide 13 - Slide

Aan de slag! Succes! 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide