H3 HEY 3.2 Geleidbaarheid en weerstand

3.2 Geleidbaarheid en weerstand
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.2 Geleidbaarheid en weerstand

Slide 1 - Slide

Geleidbaarheid
Geleidbaarheid (G) = hoe goed een voorwerp/draad elektrische stroom geleidt.
De eenheid is siemens (S)

De geleidbaarheid van een draad hangt af van:
- de dikte van de draad: hoe dikker de draad, hoe groter de geleidbaarheid
- de lengte van de draad: hoe langer de draad, hoe kleiner de geleidbaarheid
- het materiaal van de draad: metalen (voornamelijk koper) geleiden stroom goed


Slide 2 - Slide

Een materiaal welke elektrische stroom niet kan geleiden is een
A
isolator
B
geleider
C
motivator

Slide 3 - Quiz

Je hebt twee lampjes met gelijke spanning.
Lampje 1 heeft een stroom van 0,04 A en
Lampje 2 een stroom van 80 mA.
Welk lampje heeft de grootste geleidbaarheid?
A
1
B
2
C
ze zijn beide gelijk
D
Dat kun je met deze gegevens niet weten

Slide 4 - Quiz

Waar is geleidbaarheid NIET van afhankelijk
A
Soort materiaal van de draad
B
Vorm van de draad
C
Dikte van de draad
D
Lengte van de draad

Slide 5 - Quiz

Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid en het (I,U) diagram

De geleidbaarheid van een dunne en
 een dikke constantaandraad.

Hoe groter de geleidbaarheid hoe
groter de helling van de grafiek.

Slide 6 - Slide

Geleidbaarheid (G) in Siemens (S)
Geeft aan hoe goed een voorwerp elektrische stroom geleid. 

Weerstand (R) in Ohm (Ω)
Geeft aan hoe slecht een voorwerp elektrische stroom geleid.

Slide 7 - Slide

Weerstand

R = U / I

R = 1 / G
Geleidbaarheid

G = I / U

G = 1 / R
Weerstand (R) meet je in Ohm (Ω)
Geleidbaarheid (G) meet je in Siemens (S)

Slide 8 - Slide

Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand

Weerstand geeft aan hoe slecht een voorwerp of draad
stroom geleidt.
De weerstand (R) is het omgekeerde van geleidbaarheid.
De eenheid van weerstand is ohm (Ω)

Het woord weerstand wordt ook gebruikt om een onderdeel aan te geven dat weerstand heeft.

Slide 9 - Slide

Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Bij constantaandraad is de geleidbaarheid constant.
Er zijn andere materialen waarbij de grafiek van het I,U
diagram een vloeiende kromme is.
De geleidbaarheid is dan niet constant

Weerstanden met een constante geleidbaarheid noem je Ohmse weerstanden
Overige weerstanden noem je niet-ohmse weerstanden

weerstand

Slide 10 - Slide

Een weerstand is aangesloten op 10 Volt en neemt een stroom op van 3 ampère.
Wat is de waarde van de weerstand?
A
R = 0,3 Ω
B
R = 3.33 Ω
C
R = 0.33 Ω
D
R = 333 Ω

Slide 11 - Quiz

Welke heeft de grootste
weerstand?
A
R1
B
R2
C
R1 en R2 zijn even groot

Slide 12 - Quiz

Met welke formule bereken je de weerstand?
Weerstand =
A
U=RI
B
R=IU
C
R=UI
D
I=UR

Slide 13 - Quiz

Als een draad dikker wordt (en even lang), wordt de weerstand
A
groter
B
kleiner
C
even groot

Slide 14 - Quiz

Hoe kleiner de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 15 - Quiz

Weerstand
A
ampere
B
watt
C
ohm
D
siemens

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
Opdracht 21 maken (5 minuten) + nakijken

Maken opdr. 18, 22, 23 en 30

Slide 17 - Slide