47.2 Unité 2 - Le conditionnel - Grammaire II

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Maak een zin in de
conditionnel (nl)

Le Conditionnel

Conditionnel  -  condition = voorwaarde

Het is niet echt gebeurd, maar het zou kunnen gebeuren.

Beleefdheid: Je voudrais une tasse de thé.

Voorwaarde: Si (als) j'habitais en France, j'irais à Paris.

Veronderstelling: Il viendrait un jour, non?

JE

TU

IL/ELLE/ON

NOUS

VOUS

ILS/ELLES

répondrait

écoutions

regardaient 

finiriez

irais

aurais

habiter - nous

1. habiterons
2. habiterions
3. habitons
4. habitions

rendre - vous

1. rendiez
2. rendriez
3. rendez
4. rendrez

choisir - elles

1. choisiront
2. choisiraient
3. choisiont
4. choisaient

Uitzonderingen

Wat is de basisvorm van être

wat is de basisvorm van aller

wat is de basisvorm van avoir

Wat is de vertaling van:
ik zou hebben

ALORS

Imparfait :

nous-vorm van de présent - + ais, ais, ait, ions, iez, aient

Conditionnel:

hele werkwoord + ais, ais, ait, ions, iez, aient

Futur simple:

hele werkwoord + ai, as, a, ons, ez, ont

Au revoir!