Creatief schrijven - start

VANDAAG
EERSTE LESUUR: CREATIEF SCHRIJVEN

 TWEEDE LESUUR: TAALVERZORGING
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VANDAAG
EERSTE LESUUR: CREATIEF SCHRIJVEN

 TWEEDE LESUUR: TAALVERZORGING

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Creatief schrijven
= geen nieuwsbericht /  mail / zakelijke brief / verslag

Je draagt een gevoel over aan de lezer in de vorm van een verhaal, roman, thrillers, songteksten en/of gedichten.

Bij elk verhaal en bij elke vorm is het gevoel anders. 
Jij als schrijver zorgt dat het gevoel erin zit. 

Stap 2: Probeer verschillende genres
Veel genres vallen dus onder creatief schrijven. Misschien heb je al een voorkeur voor een genre. Met een kortverhaal kan je meer ideeën op papier zetten in een kortere tijd. Wil je schrijven over magie en draken? Dan kan je fantasy schrijven. Of ben je gek op de Sherlock Holmes-boeken en wil je een razend spannende detective schrijven? Het kan allemaal. Toch is het handig om af en toe buiten je comfortzone te treden. Met elk genre leer je nieuwe technieken. Met een kort verhaal leer je bondig schrijven met scherpe details; door fantasy leer je krachtige beschrijvingen; met een detective focus je op de spanningsopbouw.
Stap 3: Doe schrijfoefeningen
Je bent niet de eerste die begint met creatief schrijven. Velen bekende schrijvers gingen je voor en dat resulteert in een berg aan schrijfoefeningen. Doe eens mee met onze wekelijkse schrijfopdracht en je krijgt feedback van een schrijfcoach. 



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoezo creatief schrijven?
  • Het maakt je een betere zakelijke schrijver.
  • Creativiteit heeft positieve effecten op je brein. Je kunt beter presteren op school door creatiever te denken. Uitwerkingen van opdrachten en verslagen worden beter.
  • Stimuleert kritisch denken: probleem of vraagstuk vanuit verschillende invalshoeken bekijken en beter hoofd- en bijzaken onderscheiden.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waar let je op?
  • Is de tekst vloeiend/ loopt het?
  • Creativiteit (zinsbouw, woordgebruik)
  • Samenhang (signaalwoorden)
  • Spelling
  • Leestekens 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Saaie zin <-> levendige zin
Voeg bijvoeglijk naamwoorden toe:

De jongen loopt in het bos.

De boze jongen uit groep 8 loopt door het donkere, natte bos. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Directe rede (letterlijke weergave van iemands woorden)


Maak in het verhaal ook gebruik van de directe rede. Het verhaal wordt zo levendiger en spannender om te lezen:

  • Opeens schreeuwde hij: "Waar denk je wel waarmee je bezig bent!". 

  • "Ik ben alleen maar even aan het rondkijken", antwoordde ik vriendelijk.
 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Actieve zinnen - (+ oefeningetje)
  1. Maak een korte zin met een onderwerp en een actief werkwoord.
  2. Verander de zin zo, dat duidelijk wordt hoe jij het voor je ziet. 
Voorbeeld:
  •  Op straat loopt een man 
  • ‘lopen’ is het actieve werkwoord. 
Wat doet de man echt? Holt hij? Schuifelt hij? Drentelt hij? Huppelt hij? 



Slide 8 - Slide

Maak het beeldend! Wat jij in gedachten ziet, probeer dat zo goed mogelijk te verwoorden.
Verhaallijn in vier stappen:
  1. Personage
    Om wie gaat het? Wat doet hij/zij/het? Waar bevindt hij/zij/het zich?
  2. Er doet zich een probleem voor. Welk probleem?
  3. Het probleem wordt groter. Hoe?
  4. Het probleem wordt opgelost of het wordt de hoofdrolspeler fataal.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
  1. Op een mooie zomerdag loopt Suzanne op slippers door het park.
  2. Zij trapt in een vuile naald, krijgt hepatitis C en leverfalen.
  3. Suzanne blijkt zwanger te zijn en ook het ongeboren kind is besmet.
  4. Suzanne overlijdt aan leverfalen, het kind kan worden gered.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht, 4 stappenestafette 
  1. Je krijgt een werkblad. In het eerste vak schrijf je het personage:

  • Om wie gaat het? Wat doet hij/zij/het? Waar bevindt hij/zij/het zich?

Je krijg vier minuten de tijd 


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

timer
4:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht, 4 stappenestafette 
Je hebt nu een personage bedacht

2. Voor dat personage schrijf je in het tweede vak een probleem

Na vier minuten gaan we door naar het derde vak.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

timer
4:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht, 4 stappenestafette 

3. In het derde vak maak je het het probleem groter 

Na vier minuten gaan we door naar het laatste onderdeel

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

timer
4:00

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht, 4 stappenestafette 

Je vult nu het laatst vak in: het einde

Hiervoor krijg je ook vier minuten de tijd.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

timer
4:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Volgende stappen
  • Verwerk de verhaallijn van het werkblad tot een verhaal van ongeveer 250 woorden. 
  • Je maakt dit op je laptop, in een apart Word-document.
  • Eind van dit uur heb je je verhaal ingeleverd in Teams


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

timer
30:00

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

VANDAAG
TWEEDE LESUUR: TAALVERZORGING

Quinten en Amber Telkamp mogen gaan: officiële vrijstelling

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Meervoud: meestal ...
gaat het vanzelf goed

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Meervoud
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en.

  • Lamp -> lampen
  • Bord -> borden
  • Mes -> messen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Meervoud op -en
Veel zelfstandige naamwoorden eindigen op -en.

  • Soms moet je alleen -en achter het woord plakken (lamp)
  • Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen (klas)
  • Soms moet je een e,a,o of u weghalen (schaar)
  • Soms moet je een -f veranderen in een -v. (brief)
  • Soms moet je een -s veranderen in een -z. (huis)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

znw die eindigen -s of -f
in het meervoud meestal s>z/f>v

fotograaf: fotografen filosoof: filosofen


staaf: staven sluis: sluizen

wens:  wensen   kaars:  kaarsen

grens:  grenzen   laars:  laarzen



Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Lastiger meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Een trema toevoegen bij -ee: idee +en > ideeën

  • Een trema toevoegen bij -ie: knie +en > knieën

  • um vervangen door a: gymnasium > gymnasia

  • us vervangen door i: historicus > historici

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

znw die eindigen op -ee

in het meervoud + -ën


idee:      ideeën

zee:     zeeën

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Lastig -> klemtoon!!
  • Woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -ie krijgen een meervoud met -iën.

  • Woorden die eindigen op een beklemtoonde -ie krijgen een meervoud met -ieën.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

De klemtoon bij -ie
Als het enkelvoud eindigt op -ie, 
dan maak je het meervoud met -ën of -n.

industrie -> industrieën
Bacterie -> bacteriën

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Meervoud op -s


  • Achter het woord -s zetten:  tafels
  • Laatste letter is een klinker (a, o, u, i, y):  agenda's
  • Achter een afkorting: BMW's


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

znw die eindigen op -man (beroepen)

in het meervoud -lieden of -lui


- timmerman:   timmerlieden of timmerlui

- zakenman: zakenlieden of zakenlui 


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

znw die eindigen op -a, -i, -o, -u + -y

+  's voor de goede uitspraak:

  • oma's        ski's           radio's           paraplu's
  • Let op: jockeys; door e(a,u) voor y

+ s zonder apostrof

  • repetities, cafés, dictees, douches, cadeaus


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Het meervoud van porie is:
A
porien
B
pories
C
porieën
D
poriën

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Het meervoud van accu is:
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

wat is het meervoud van categorie
A
categoriën
B
categorieën

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

wat is het meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Meervoud van: theorie
A
theorieën
B
theoriën
C
theorieeën
D
theories

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Taalverzorging
H3 spellingsregels
H3.3 Meervoud 
Opdracht 1 en 2

Slide 39 - Slide

This item has no instructions