4.4 speaking (21-02)

Welcome back V3K3!



Phone in the phonebag, coat in the hallway, books, notebook, Chromebook & a pen on your table. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome back V3K3!



Phone in the phonebag, coat in the hallway, books, notebook, Chromebook & a pen on your table. 

Slide 1 - Slide

Today:
1. Recap
2. Homework check
3. Grammar:
conjunctions
4. Get to work!
5. Checking goals
6. Homework





Goals (aan het einde van de les...) :
-  Weet je wat conjunctions zijn en kun je die gebruiken.
- Heb je goed meegedaan.
Important dates:





Slide 2 - Slide

1. Recap
Tijdens de recap ben je stil. Bij vragen of opmerkingen steek je je vinger op.

Slide 3 - Slide

1. Recap
  1. Waar zijn we de vorige les mee bezig geweest?
Tijdens de recap ben je stil. Bij vragen of opmerkingen steek je je vinger op.

Slide 4 - Slide

2. Homework check
Wat was het huiswerk?
Maken: Unit 4.4 opdr. 30 t/m 34 (wb)
Clip time opdr. 1 t/m 5 (online)
Leren: phrases lesson 4

Ik kom controleren. 
Terwijl ik kom controleren mag je zachtjes kletsen met je buurvrouw.

Slide 5 - Slide

2. Homework check
Wat was het huiswerk?
Maken: Unit 4.4 opdr. 30 t/m 34 (wb)
Clip time opdr. 1 t/m 5 (online)
Leren: phrases lesson 4

We kijken samen opdracht 33 en 34 na (p. 29). 
Tijdens het nakijken ben je stil. Bij vragen of opmerkingen steek je je vinger op. 

Slide 6 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Je gebruikt voegwoorden om zinnen, zinsdelen en woorden aan elkaar te plakken en verbanden aan te geven.
 I love Adele's music. I like her voice.
I love Adele's music, because I like her voice.
 I am tired. I am going to bed.
I am tired, so I am going to bed.

Slide 7 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Verband tussen zinsdelen
Voegwoorden
opsomming
reden 
gevolg
tegenstelling
keuze
tijd
voorwaarde

and, both ... and
because
so
but
or
as soon as, until, when
if

Slide 8 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because / or but she didn't love him anymore. 
  2. The sun is shining if / and / so they are going for a walk.
  3. I am extremely hungry but / until / or I don't have any food with me. 
  4. Do you prefer coffee or / and / when tea?
  5. He was sad or / when / but his dog died.

Slide 9 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because she didn't love him anymore. = reden
  2. The sun is shining if / and / so they are going for a walk.
  3. I am extremely hungry but / until / or I don't have any food with me. 
  4. Do you prefer coffee or / and / when tea?
  5. He was sad or / when / but his dog died.

Slide 10 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because she didn't love him anymore. = reden
  2. The sun is shining so they are going for a walk. = gevolg
  3. I am extremely hungry but / until / or I don't have any food with me. 
  4. Do you prefer coffee or / and / when tea?
  5. He was sad or / when / but his dog died.

Slide 11 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because she didn't love him anymore. = reden
  2. The sun is shining so they are going for a walk. = gevolg
  3. I am extremely hungry but I don't have any food with me.  = tegenstelling
  4. Do you prefer coffee or / and / when tea?
  5. He was sad or / when / but his dog died.

Slide 12 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because she didn't love him anymore. = reden
  2. The sun is shining so they are going for a walk. = gevolg
  3. I am extremely hungry but I don't have any food with me.  = tegenstelling
  4. Do you prefer coffee or tea? = keuze
  5. He was sad or / when / but his dog died.

Slide 13 - Slide

3. Conjunctions
(voegwoorden)
Kies de juiste conjunction bij onderstaande zinnen. Gebruik je tekstboek!
  1. She broke up with him because she didn't love him anymore. = reden
  2. The sun is shining so they are going for a walk. = gevolg
  3. I am extremely hungry but I don't have any food with me.  = tegenstelling
  4. Do you prefer coffee or tea? = keuze
  5. He was sad when his dog died. = tijd

Slide 14 - Slide

4. Get to work!
Do:  
Unit 4, lesson 4
  • opdracht 36 t/m 38 (p. 28)
  • practise more (online)

Let op! Vraagtekens of punten worden verwijderd.



Klaar?
- Iets voor jezelf (zachtjes)

How?
- Voor jezelf of tweetallen.
- Zachtjes overleggen.
- Op je eigen plek.
- Muziek via Chromebook.
- Tot afsluiting les. 






Slide 15 - Slide

5. Checking goals
- Wat zijn / waarom gebruik je conjunctions?
- Noem drie voorbeelden van conjunctions.

Slide 16 - Slide

    6. Homework
Voor dinsdag 22 februari (4e uur):


Unit 4, lesson 4
Maken: opdracht 36 t/m 38 & practise more

Slide 17 - Slide