Lezen blok 5

Nederlands - Lezen blok 5 - Klas T2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands - Lezen blok 5 - Klas T2

Slide 1 - Slide

Lezen blok 5
Deze week ga je bezig met Lezen blok 5. De theorie die je nodig hebt, heb ik in deze les kort uitgelegd. 

Neem contact met me op via Teams, als je vragen hebt of als ik iets beter kan uitleggen. Ik zie je graag tijdens de online les!

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet hoe je het onderwerp van een tekst noteert;
  • Je weet wat een deelonderwerp is;
  • Je weet wat een kernzin is;
  • Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst vindt;
  • Je weet wat signaalwoorden zijn;
  • Je weet wat een opsomming is.

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp = waar de tekst over gaat in een paar woorden

Let op dat je het onderwerp van een tekst in maximaal 6 woorden opschrijft. Zorg ervoor dat het geen vraag is en dat je ook geen halve zin noteert.

Slide 4 - Slide

Deelonderwerp I
Een deelonderwerp =  waar een alinea over gaat

Het onderwerp van de tekst gaat dus over de hele tekst en het deelonderwerp gaat over een stukje van de tekst.

Hier een voorbeeld:

Slide 5 - Slide

Deelonderwerp II
Onderwerp: Boerderijdieren
Deelonderwerp: koe
De hele tekst gaat dus over boerderijdieren en (bijvoorbeeld) alinea 3 gaat over de koe.

Onderwerp: Populaire vakantielanden
Deelonderwerp: Frankrijk
De hele tekst gaat dus over populaire vaantielanden en alinea 5 gaat over Frankrijk

Slide 6 - Slide

Kernzin
Kernzin =  de belangrijkste zin van een alinea

In elke alinea staat een kernzin.

Als je de kernzinnen van alle alinea's achter elkaar zet (en wat woorden aanpast), dan heb je dus eigenlijk een samenvatting van de tekst.

Slide 7 - Slide

Hoofdgedachte I
Hoofdgedachte = een samenvatting van de tkst in één zin

Een deelonderwerp en een kernzin gelden voor een alinea. Het onderwerp en de hoofdgedachte gelden voor de hele tekst.

Je kan de hoofdgedachte soms letterlijk overschrijven uit de tekst.

Slide 8 - Slide

Hoofdgedachte II 
Je vindt de hoofdgedachte van een tekst vaak in de inleiding of het slot van de tekst.

Het moet een goede en volledige zin zijn. Het is nooit een vraag.

Hier een paar voorbeelden van hoofdgedachtes:

Slide 9 - Slide

Hoofdgedachte III
  • Steeds meer meisje spelen voetbal.
  • Het aantal mensen dat op zaterdag gaat winkelen is drastisch afgenomen.
  • De afgelopen maanden zijn er veel dieren uit het asiel gehaald.
  • Jongeren weten steeds beter welke vervolgopleiding ze willen gaan doen.

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden I
Dit zijn woordjes die de lezer een signaal geven. Een soort seintje, dat ze extra op moeten letten.

Ze laten zien dat sommige zinnen (of stukjes tekst) iets met elkaar te maken hebben. Er is een verband.

Slide 11 - Slide

Signaalwoorden II
Er zijn meerdere verbanden en daar horen ook meerdere sigaalwoorden bij.

Deze signaalwoordjes kunnen je helpen om het verband te vinden. Hier volgen voorbeelden:

Slide 12 - Slide

Signaalwoorden en verbanden

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden en verbanden

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden en verbanden

Slide 15 - Slide

Opdrachten maken
In magister staat welke opdrachten je deze week moet maken.

Als je klaar bent, laat me dit dan weten. Dan stuur ik je de antwoorden.

Slide 16 - Slide