Hoe: Beeldvormersschema :
C: De werkelijkheid
1. de schoolomgeving (dorp, stad,)
2. voorwerpen (museum)
B: Afbeeldingen
1. schilderij, prent, tekening, foto, ansichtkaart en karikatuur
2. dia, film, (school)televisie
3. wandplaat, bordtekening
4. prentenboek en strip
5. model en maquette
6. kaart (wandplaat en atlas)
C: Het gesproken woord
1. het verhaal: vertellen en voorlezen
2. de feiten: uitleggen, bespreken, verklaren en het gesprek
3. het interview
C: Het gesproken woord
1. het verhaal: vertellen en voorlezen
2. de feiten: uitleggen, bespreken, verklaren en het gesprek
3. het interview
4. de gastspreker
5. historisch geluid / radio
D: Het geschreven/gedrukte woord
1. verhalende teksten
2. informatieve teksten
3. schema's, tabellen en grafieken
4. informatieve bronnen
E: Doen
1. leven als...
2. spelen als...
3. spelen met...