De werkwoorden "sein" en "haben"
zijn = sein hebben = haben
ik ben ich bin ik heb ich habe
jij bent du bist jij hebt du hast
hij / Max is er / Max ist hij / Max heeft er / Max hat
zij / Ilse is sie / Ilse ist zij / Ilse heeft sie / Ilse hat
het / het kind is es / das Kind ist het / het kind heeft es / das Kind hat
wie is wer ist wie heeft wer hat
wij zijn wir sind wij hebben wir haben
jullie zijn ihr seid jullie hebben ihr habt
zij zijn sie sind zij hebben sie haben
u bent Sie sind u heeft Sie haben