This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Theorie toets
Voorbereiding
Nederlands
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat je voor de theorietoets moet leren
kun je bepalen aan welke onderdelen jij nog (extra) aandacht moet besteden.
kun je drie vragen bedenken die je mij nog wilt stellen m.b.t. de theorietoets.
kun je jezelf goed voorbereiden voor de theorietoets.
Slide 2 - Slide
Doelen stroom rood/wit
Je spelt woorden met een trema en een accent goed (de woorden uit de voorbereidende oefeningen kan je foutloos spellen).
Je kan het verschil uitleggen tussen een accent aigu, accent grave en een circonflexe.
Je kunt vertellen wat het verschil is tussen formeel en informeeltaalgebruik.
Je kan het verschil uitleggen tussen een standpunt en een argument.
Je kan het verschil uitleggen tussen een novelle, een roman, een kort verhaal, proza en poëzie.
Je kent de vijf beoordelingscriteria voor de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van een internetbron.
Je herkent en benoemt de volgende stijlfiguren: vergelijking, metafoor, personificatie en synesthesie.
Slide 3 - Slide
Doelen stroom blauw
Je spelt woorden met een trema en een accent goed (de woorden uit de voorbereidende oefeningen kan je foutloos spellen).
Je kan het verschil uitleggen tussen een accent aigu, accent grave en een circonflexe.
Je kunt vertellen wat het verschil is tussen formeel en informeel taalgebruik.
Je kan het verschil uitleggen tussen een standpunt en een argument.
Je kan het verschil uitleggen tussen een novelle, een roman, een kort verhaal, proza en poëzie.
Je kent de vijf beoordelingscriteria voor de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van een internetbron.
Je herkent en benoemt de volgende stijlfiguren: vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie en hyperbool, understatement, eufemisme, antithese, repetitio, enumeratie, parallelisme, pleonasme en tautologie.
Slide 4 - Slide
Beeldspraak
Slide 5 - Slide
Vergelijking
Je vergelijk iemand/iets met iemand/iets anders.
Iets of iemand lijkt wel/is echt een brombeer
Slide 6 - Slide
Metafoor
Met het beeld iets of iemand anders bedoelen.
Zoals een spreekwoord.
Onkruid vergaat niet.
Slide 7 - Slide
Personificatie
Een ding/voorwerp menselijke eigenschappen geven.
De M&M's kijken mij verleidelijk aan.
Slide 8 - Slide
Metonymie (1)
Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daarmee te maken heeft.
Zo kun je spreken van koppen tellen, terwijl je bedoelt: 'mensen tellen'. In plaats van het 'geheel' (mens) noem je een onderdeel (kop).
En wie zegt dat hij een mooie zonsondergang boven z'n bank heeft hangen, gebruikt ook metonymie: er hangt een afbeelding van een zonsondergang boven zijn bank.
Slide 9 - Slide
Metonymie (2)
Wie metonymie gebruikt, 'verschuift' zijn woordgebruik: in plaats van precies te zeggen wat bedoeld is, wordt een ander woord gebruikt, dat het bedoelde begrip oproept.
Slide 10 - Slide
Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)
Slide 11 - Slide
Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud. (bedoeld is: een gouden medaille)
Slide 12 - Slide
Ghana speelde vanavond zijn laatste wedstrijd. (bedoeld is: het Ghanese team, voetbalelftal o.i.d.)
Slide 13 - Slide
Onze buren hebben lekkage. (bedoeld is: (in) het huis van de buren lekt (het))
Slide 14 - Slide
Proza
Bij proza gebruikt het hele papier.
De tekst is altijd verdeeld in hoofdstukken en alinea's.
De drie genres van proza: roman, novelle en verhaal. En voorbeelden van subgenres: sprookjes, oorlogsromans, liefdesverhalen, detectives.
Slide 15 - Slide
Roman, novelle, kort verhaal
Roman: lange tekst (meer dan 100 pagina's), verschillende personages die zich ontwikkelen en vaak verschillende verhaallijnen.
Novelle korte tekst (minder dan 100 bladzijdes), minder personages en minder uitgewerkt dan in een roman. Er is maar 1 verhaallijn.
Een kort verhaal is compact (minder dan 50 pagina's), nadruk ligt op 1 gebeurtenis. Soms afgeleid van een groter verhaal, bundels en een open einde.
Slide 16 - Slide
Sleep de kenmerken naar het juiste onderdeel
Roman
Kort verhaal
Novelle
Meer dan 40.000 woorden
Ongeveer 20.000 tot 40.000 woorden
Nadruk op 1 gebeurtenis
uitgebreide personages
Simpele personages
Minder dan 20.000 woorden
Slide 17 - Drag question
Poëzie
Poëzie gebruikt een gedeelte van de pagina (veel wit).
De regels zijn niet volgeschreven en zijn vaak ongelijk in lengte.
De tekst wordt soms verdeelt in strofen.
Voorbeelden subgenres van poëzie: ode, lied, haiku, limerick.
Rijm en ritme zijn belangrijk.
Slide 18 - Slide
Voorbeeld poëzie
Slide 19 - Slide
Welke onderwerpen wil je nog met bij bespreken ter voorbereiding op de toets?