What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Woordenschat H3: voorvoegsels
WELKOM
bij Nederlands
1 / 14
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
This lesson contains
14 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
WELKOM
bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Planning vandaag
Planning periode
herhalen woordenschat h1 en h2
woordenschat h3
opdrachten
Slide 2 - Slide
Planning periode A
Toets Woordenschat H1-H5:
maandag 11 november
Slide 3 - Slide
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je zegt iets met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt
C
Je bedoelt precies wat je zegt
Slide 4 - Quiz
Wat is letterlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Slide 5 - Quiz
Wat is een synoniem?
A
Zelfde woord, maar betekent iets anders
B
Als je niet het letterlijke woord gebruikt maar 'bij wijze van spreken'
C
Een ander woord met dezelfde betekenis
D
Het tegenovergestelde van een woord
Slide 6 - Quiz
Figuurlijk of letterlijk?
Het hart op de tong
A
figuurlijk
B
letterlijk
Slide 7 - Quiz
Figuurlijk of letterlijk?
Ik smelt bijna...
A
figuurlijk
B
letterlijk
Slide 8 - Quiz
Figuurlijk of letterlijk?
Hij wordt in het diepe gegooid.
A
figuurlijk
B
letterlijk
C
figuurlijk en letterlijk
Slide 9 - Quiz
H3 Woordenschat: voorvoegsels
Sommige woorden bestaan uit een
woord
en een
voorvoegse
l
.
Een voorvoegsel kan je helpen de
betekenis
van het woord te vinden.
Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:
non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = weer, opnieuw
ex- = niet meer, van vroeger
inter- = tussen (twee of meer gebieden)
Slide 10 - Slide
Wat is een voorvoegsel?
A
Een woord voor een ander woord
B
Een klein stukje voor het woord bijv. on of her
C
Iets wat achter een woord staat
Slide 11 - Quiz
Wat is een voorvoegsel?
A
Een woord dat alleen aan het begin van een zin voorkomt
B
Een woorddeel dat voor een ander woorddeel staat
C
Een woord dat alleen in vragen voorkomt
D
Een woorddeel dat achter een ander woorddeel staat
Slide 12 - Quiz
Dit zijn voorvoegsels:
A
on, her ,lijk
B
on -ver -lijk
C
on-,her- ig
D
on-, her-, non-
Slide 13 - Quiz
Vandaag
Leren
:
wat voorvoegsels zijn en voorbeelden hiervan.
Maken
:
woordenschat H3 (voorvoegsels).
Daarna
: controleren we wat je nog weet.
Opdrachten niet af? Zet ze in je
daltonplanagenda:
bij donderdag.
timer
10:00
Slide 14 - Slide
More lessons like this
Woordenschat H4: achtervoegsels
18 days ago
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Woordenschat H1 en H2 herhalen
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Woordenschat H3: vaste vergelijkingen
October 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
Woordenschat H1 en H2 herhalen
October 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
Woordenschat H4: voor- en achtervoegsels
1 month ago
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
Woordenschat H2: figuurlijk taalgebruik
October 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
Woordenschat H2: figuurlijk taalgebruik
October 2024
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Woordenschat H4: rijmende uitdrukkingen
October 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2