6.1 - Hoe wordt er geproduceerd?

Welkom 
Economen! 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 
Economen! 

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 6
Paragraaf 1 - Hoe wordt er geproduceerd?
3TL

Slide 2 - Slide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weten wat de productiefactoren zijn?
  • Voorbeelden van productiefactoren kunnen benoemen.
  • Weten welke beloning hoort bij welke productiefactor?
  • Weten wat afschrijven is en waarom doen bedrijven het?
  • Weten wat een bedrijfskolom is en hoe maak je er één?
  • Weten wat toegevoegde waarde is en hoe kun je deze berekent?
  • Weten wat arbeidsintensief/ kapitaalintensief produceren is? 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Productiefactoren

Slide 5 - Slide

Bedenk een product waarbij je één van de productiefactoren niet nodig hebt?

Slide 6 - Open question

Beloning productiefactoren
Als je een productiefactor levert wordt je daar voor beloond:

  • Kapitaal = Rente (geld)
  • Arbeid = Loon
  • (Natuur) een stuk grond  = pacht
  • (Natuur) een gebouw = huur 
  • Ondernemerschap = winst

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Noem een voorbeeld van kosten die een bedrijf ook moet terugverdienen met de toegevoegde waarde!

Slide 9 - Open question

Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde

Slide 10 - Slide

Vragen? 
  1. Hoeveel waarde voegt de bakker toe aan het product?
  2. De bakker heeft per dag €45,- Kosten (zonder de inkoop) Hoeveel broden moet hij verkopen om deze kosten terug te verdienen?

Slide 11 - Slide

Afschrijving

Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.). Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde. Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving


Slide 12 - Slide

Afschrijving
Formule afschrijving per jaar/ maand:
(Aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren/ maanden.  

Aanschafprijs = De aankoopprijs van de nieuwe machine
Restwaarde = De prijs die de oude machine nog waard is als je hem verkoopt
Gebruiksjaren = Het aantal jaar dat de machine meegaat

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Het filmpje wat je zojuist heb gezien is een........
A
kapitaalintensieve productie
B
Arbeidsintensieve productie

Slide 15 - Quiz

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 16 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 17 - Quiz

De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500.
Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000.
Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen.
Bereken de afschrijving per maand.
A
€41,67
B
€29,17
C
€450
D
€37,50

Slide 18 - Quiz

Stelling:
De consument behoort tot de bedrijfskolom
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur, kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon

Slide 20 - Quiz

Welke afkorting kun je gebruiken om de productiefactoren te onthouden?
A
CATAMARAN
B
KAJAK
C
VALK
D
KANO

Slide 21 - Quiz

Wat heb je geleerd?

Slide 22 - Open question

Waar wil je extra uitleg over?

Slide 23 - Open question

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weten wat de productiefactoren zijn?
  • Voorbeelden van productiefactoren kunnen benoemen.
  • Weten welke beloning hoort bij welke productiefactor?
  • Weten wat afschrijven is en waarom doen bedrijven het?
  • Weten wat een bedrijfskolom is en hoe maak je er één?
  • Weten wat toegevoegde waarde is en hoe kun je deze berekent?
  • Weten wat arbeidsintensief/ kapitaalintensief produceren is? 

Slide 24 - Slide