2 Onderwerp

Onderwerp 
Grammatica 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Onderwerp 
Grammatica 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je kan het onderwerp van een korte zin vinden.
  • Je kan de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen.

Slide 2 - Slide

Roos koopt een mooie armband in Spanje.

Slide 3 - Open question

Hij kan goed zwemmen.

Slide 4 - Open question

Het Onderwerp

  • Bijna elke zin heeft een onderwerp
  • Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. 

De docent geeft veel huiswerk. 

De docenten geven veel huiswerk.

Slide 5 - Slide

Zo vind je het onderwerp
1) Onderstreep de persoonsvorm.
Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.
2) Doe de zinsdeelproef. Zet strepen tussen de zinsdelen.
Gisteren / heeft / mijn broer / bij de slager / worst / gekocht.
3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm?
Wie of wat heeft?
4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Antwoord = mijn broer; dus: ow = mijn broer

Slide 6 - Slide

Opdracht
Noteer het onderwerp van de volgende zin. 

Slide 7 - Slide

Muziek kan heel veel emotie losmaken bij mensen.

Slide 8 - Open question

Onze school bestaat volgend jaar honderd jaar.

Slide 9 - Open question

Aan de slag
Opdracht 1, 2, 4 & 5

= huiswerk

Slide 10 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

Slide 11 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

Slide 12 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen
De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 
3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Slide 13 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen
De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 
3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Wie of wat heeft?

Slide 14 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen
De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 
3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Wie of wat heeft?
4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 15 - Slide

1) Onderstreep de persoonsvorm
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen
De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 
3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Wie of wat heeft?
4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp
De gymleraar

Slide 16 - Slide