Samenvatting oefening hoofdstuk 5 t/m 9 Goederenontvangst


Samenvatting 
oefening hoofdstuk 
5 t/m 9
1 / 49
next
Slide 1: Slide
OpslagMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Samenvatting 
oefening hoofdstuk 
5 t/m 9

Slide 1 - Slide

De heftruck heeft schade en moet gerepareerd worden. Dit is:
A
Preventief onderhoud
B
Curatief onderhoud

Slide 2 - Quiz

Sleepvraag. Wat hoort bij droogvuil en wat hoort bij aangekleefd vuil?
Droogvuil
Aangekleefd vuil
Antwoorden voor droogvuil
Antwoorden voor aangekleefd vuil
Kruimels
Zand
Stof
Theevlek
Koffievlek
Bacteriën

Slide 3 - Drag question

Sleepvraag. Wat hoort bij droogvuil en wat hoort bij aangekleefd vuil?
Droogvuil
Aangekleefd vuil
Antwoorden voor droogvuil
Antwoorden voor aangekleefd vuil
Vegen
Schrobben
Stofdoek
Schrob
machine
Moppen
Stofzuigen
Geen schoonmaak-middel
Water of wanneer nodig schoonmaak-middel

Slide 4 - Drag question

Sleepvraag: 
Sleep de vloeistof naar de juiste pH waarde.
Neutraal
Base
Zuur

Slide 5 - Drag question


Een Basisch middel gebruik je om te ontkalken. Een Zuur middel om te ontvetten.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 6 - Quiz

Hoeveel schoonmaakmiddel je moet gebruiken staat in het schoonmaakplan.
A
Dat is waar
B
Niet Waar

Slide 7 - Quiz

Funfact; Dit zit niet in de toets. Hoeveel bacteriën zitten er op elke vierkante centimeter op jouw smartphone? Dit zijn vooral huidbacteriën en bacteriën uit je mond of luchtwegen.
A
5 tot 50 bacteriën
B
100 tot 200 bacteriën
C
2000 tot 4000 bacteriën
D
5000 tot 10.000 bacteriën

Slide 8 - Quiz

De ladingstoestand van een batterij kan worden vastgelegd door het meten van de dichtheid (soortelijk gewicht) van het elektrolyt (verdund zwavelzuur).
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat geeft een bedrijfsurenteller van een intern transportmiddel aan?
A
Hoe vol de batterij van het transportmiddel is.
B
Wanneer het een onderhoudsbeurt nodig heeft.
C
Hoe lang de technische levensduur van het transportmiddel nog is.
D
Wie wanneer dit transportmiddel heeft gebruikt.

Slide 10 - Quiz

Gevarensymbolen. Sleep de beschrijving naar het juiste symbool
Ontvlambare stoffen
Explosieve stoffen
Gevaarlijke- schadelijke-irriterende stoffen

Bijtende stoffen
Giftige stoffen

Slide 11 - Drag question

ADR : Europees verdrag over het internationale transport van gevaarlijke stoffen over de weg.
WVGS : Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Wet die regelt het vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland.
IATA : International Air Transport Association. Regelt het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht.
IMDG : Internationa Maritime Dangerous Goods Code. Wet die het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee regelt.

Slide 12 - Slide

REACH-wetgeving gaat over de productie en handel van chemische stoffen. REACH staat voor:
A
Registratie Evaluatie Autorisatie en restrictie van CHemische stoffel
B
Rechten Evenals Actie CHemische stoffen
C
Route Evaluatie Air en Internationlal van CHemische stoffel

Slide 13 - Quiz

Sleepvraag: Wie regelt het transport van gevaarlijke stoffen door de lucht, over de weg en over zee? 
IATA
IMDG
ADR / WVGS

Slide 14 - Drag question

Sleepvraag: Dit is een ADR-bord. Welk getal is het gevarenindicatienummer en welke het stofidentificatienummer? 
gevarenindicatienummer
stofidentificatienummer

Slide 15 - Drag question

Wat betekent dit symbool:
A
Biem!
B
Zo ne grote vuurbal jonge, BAM !
C
Explosiegevaar
D
Brandgevaarlijk

Slide 16 - Quiz

Het ADR heeft de gevaarlijke stoffen ingedeeld in 9 klassen. Sleep de beschrijving naar de juiste klasse.
Klasse 1
Klasse 2
Klasse 3
Klasse 4
Klasse 5
Klasse 6
Klasse 7
Klasse 8
Klasse 9
Brandbare vloeistoffen
Giftige stoffen
Explosief
Bijtende stoffen
Brandbare vaste stoffen
Radioactieve stoffen
Gassen
Oxiderende stoffen
Diverse gevaarlijke stoffen

Slide 17 - Drag question

Hoe noemen wij dit bord:
A
Een Piet Mondriaan schilderij
B
Twister
C
Test voor kleurenblindheid
D
Een gevarendiamant

Slide 18 - Quiz

Sleep de juiste kleur naar het juiste vakje in de tekst.
De gevarendiamant ziet eruit als een ruit met gekleurde vakjes. Het geeft informatie over de gezondheidsrisico's. Hoe hoger het cijfer, hoe groter het gevaar. 

Elke kleur geeft een bepaald soort informatie. 
Brandgevaarlijkheid wordt weergegeven in de kleur :
De kleur :............................. gaat over de reactiviteit.
Informatie over de gezondheidsrisico's vind je in de kleur
en ................................. gaat over de bijzondere eigenschappen.
Rood
Blauw
Geel
Wit

Slide 19 - Drag question

Welke zin geeft aan hoe je met de stof moet omgaan?
A
Een P-zin
B
Een H-zin
C
Een EUH-zin
D
Een ON-zin

Slide 20 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van een H-zin?
Er zijn dus meerdere antwoorden mogelijk
A
Tegen vocht beschermen
B
Zeer giftig voor in het water levende organismen
C
Koel bewaren
D
Dodelijk bij inslikken

Slide 21 - Quiz

Sleep het gevaarsetiket naar de juiste beschrijving
Gas onder druk
Brandbare vaste stoffen
Oxiderende stoffen
Giftige stoffen

Slide 22 - Drag question

DERVING

Slide 23 - Slide

Derving is verlies van geld of goederen als gevolg van:
A
Beschadigingen
B
Breuk
C
Diefstal
D
Alle 3 de voorgaande antwoorden zijn goed.

Slide 24 - Quiz


              Een product is beschadigd.

              Een product is onveilig.

              Er is teveel van het product                        geleverd.
              
       


              Een product is gestolen.

              Een product is kapot gevallen.

              Een product verkoopt niet goed.

              Een product is zoekgeraakt.

Sleepvraag:
Wat valt onder derving?
Geef de 4 juiste antwoorden.

Slide 25 - Drag question

Derving is het verschil tussen de werkelijke voorraad en de administratieve voorraad.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar

Slide 26 - Quiz

Bij schoonmaakmiddelen gebruik je vaak PBM's.
Wat zijn PBM's?
A
Poetsen Boenen en Mooi maken
B
Persoonlijk begeleiding Manuscript
C
Persoonlijke Beschermingsmiddelen
D
Poetsdoek, Bezem en Milieuvriendelijke schoonmaakmiddelen

Slide 27 - Quiz

Gevarensymbolen.

Dit betekent:
A
Explosiegevaar
B
Bijtend
C
Giftig
D
Brandbevordelijk

Slide 28 - Quiz

In het magazijn liggen 12 dozen met drinkflessen. Dit is de:
A
Werkelijke voorraad
B
Administratieve voorraad

Slide 29 - Quiz

Derving




Werkelijke voorraad      Administratieve voorraad




Slide 30 - Slide

In het magazijn liggen 32 dozen papier.
De voorraad op de computer is 37 dozen.
Elke doos kost € 10,- inkoop.
Hoeveel euro hebben wij aan derving?
A
€ 10,-
B
€ 320,-
C
€ 50,-
D
Derving kost geen geld

Slide 31 - Quiz

Bekende / onbekende derving





Onbekende derving of niet-geregistreerde derving.
Niemand weet waar de goederen zijn gebleven.
Bekende derving of geregistreerde derving.
Oorzaak derving bekend.

Slide 32 - Slide


Als de oorzaak van het verlies bekend is dan noem je de derving:
A
Bekende derving
B
Geregistreerde derving
C
Antwoord A en B zijn juist
D
Onbekende derving

Slide 33 - Quiz


Wat valt niet onder derving?
A
Er zijn minder artikelen geleverd dan op de factuur
B
Een artikel is bedorven
C
Een artikel is per ongeluk kapot gevallen
D
Een artikel is gestolen

Slide 34 - Quiz

Niet criminele derving

Er is per ongeluk derving ontstaan.
- Goederen niet goed gecontroleerd.
- Per ongeluk een doos kapot laten vallen.

Slide 35 - Slide

Criminele derving

Er is met opzet derving ontstaan.
- Diefstal
- Met opzet iets kapot maken (Vandalisme)

Slide 36 - Slide

Als goederen beschadigt of uit de voorraad neemt, moet je dit altijd melden. Veel bedrijven maken gebruik van een:
A
Dervinglijst
B
Afschrijvingslijst
C
Nee-verkooplijst
D
Leverings- betrouwbaarheid

Slide 37 - Quiz

Op een afschrijvingslijst staan kenmerken van de afgeschreven goederen. Wat staat er NIET op deze lijst:
A
Aantal producten
B
Omschrijving van het product
C
Wie voor de derving heeft gezorgd
D
Geldwaarde van de producten

Slide 38 - Quiz

Je werkt in een groothandelsbedrijf voor de supermarkt. Er is zojuist een lading kratten met appels binnengekomen. Bij het weglopen neemt de chauffeur zonder het te melden een appeltje mee voor onderweg. Dit is:
A
Criminele en onbekende derving
B
Criminele en bekende derving
C
Niet criminele en onbekende derving
D
Niet criminele en bekende derving

Slide 39 - Quiz

Waarin staan alle kwaliteitsdoelstellingen en processen binnen het bedrijf beschreven?
A
Kwaliteitenhandboek
B
Controlelijst
C
NEN
D
5S-methode

Slide 40 - Quiz

Sleepvraag. Wat zijn de 7 dodelijke verliezen volgens de Makigami-methode
Sleep hier de 7 dodelijke verliezen naartoe.
Over-processing
Fouten
Administratie
Controleren
Schoonmaken
Wachten
Corrigeren
Ordenen
Voorraad
Beweging / transport

Slide 41 - Drag question

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert of bedrijven hygiënisch werken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quiz

TV direct levert tv's aan winkels. De winkel Expert heeft aangegeven dat ze op dinsdag de tv's wil ontvangen. Een dag voor de levering stuurt TV direct nog een sms met de mededeling dat ze dinsdag tussen 11:00 en 12:00 bezorgen.

Omdat er file was, bezorgen ze dinsdag om 13:15.
Levert TV direct kwaliteit?
A
Ja. Ze bezorgen netjes op dinsdag
B
Ja. Ze sturen netjes een sms met de bezorgtijd
C
Nee. Ze bezorgen wel op dinsdag, maar te laat
D
Nee. Ze stonden in de file

Slide 43 - Quiz

Speciaal voor de voetbalkenners een ezelsbrug! (Een hulpmiddel om iets te onthouden)

Hoe heet deze Belgische voetballer?
A
Memphis Depay
B
Lionel Messi
C
Cristiano Ronaldo
D
Eden Hazard

Slide 44 - Quiz

Vertel mij dan nu maar waar de afkorting HACCP voor staat!
A
Hygiene Analysis Critical Control Points
B
Hygiene And Conflicting Control Points
C
Hazard Analysis Critical Control Points
D
High Acceptance Chronological Control Points

Slide 45 - Quiz

Dit gesprek is aan regels gebonden, heeft een vast verloop en de gesprekspartners hebben een bepaalde rol:
A
Informele communicatie
B
Formele communicatie

Slide 46 - Quiz

Lichaamstaal is een
voorbeeld van:
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 47 - Quiz

Open vraag
Gesloten vraag
Sleepvraag
Sleep de vraag naar het juiste vak. Gesloten of open vraag.
Hoe was je dag vandaag?
Waarom vind jij opslag zo leuk?
Vind jij rekenen leuk?
Heb jij de opdrachten gemaakt?
Wat bedoel je met misschien?
Hou jij van chocolade?
Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?

Slide 48 - Drag question

Dat was 'm weer!

Slide 49 - Slide