Data-analyse hoofdstuk 3.2

• Bedrijfseconomie
• MBO
• Studiejaar 1

Data-analyse hoofdstuk 3.2

Omzet & markt

Hoe worden indexcijfers berekend?

1. Door het verschil tussen de waarden te nemen en te delen door de basiswaarde.
2. Door simpelweg het gemiddelde te nemen van alle waarden.
3. Door lineaire regressie toe te passen op de dataset.
4. Door de verhouding van de huidige waarde tot de basiswaarde te nemen en te vermenigvuldigen met 100.

Het basisjaar heeft altijd als indexcijfer 100

1. Goed
2. Fout

De bedrijfskosten van een dierenspeciaalzaak bedragen in het basisjaar € 98.500,00. De eigenaar verwacht dat deze kosten in het volgende jaar dalen met € 4.500,00.

Bereken het indexcijfer voor het volgende jaar.

Vandaag

uitleg 3.2 omzet en markt 

Aan het werk!

Indexcijfers & prognose

• Retailbranche is gevoelig voor economische ontwikkelingen.​
  
• Gaat het niet goed met de economie -> kans op minder verkopen.​
• Landelijke groei -> Loop je achter in de ontwikkelingen op de markt of loop je juist voorop?

Toelichting afkortingen 

RIC = Reëel indexcijfer

NIC =  Nominaal indexcijfers

PIC= Prijsindexcijfer

Stijging van de omzet 

Een stijging in omzet wil niet zeggen dat er meer is verkocht.

Het kan zijn dat het maken van een product duurder is geworden.

Nominaal indexcijfers omzet

De omzet van een bloemenwinkel bedroeg in het basisjaar €250.000. De omzet nu bedraagt €350.000.

 Uitwerking;

350.000 / 250.000 x 100 = 

Reëel indexcijfer omzet

Milan is verkoper in een schoenenzaak. Vorig jaar heeft hij zijn baas ervan overtuigd om het merk Van Krommel te gaan verkopen. De verkoop van het topmodel gaat prima. Vorig jaar was de omzet van de schoen € 18.000,-. De verkoopprijs was toen € 120,-.
Dit jaar is de omzet € 18.200,- en is de verkoopprijs €130,-.
'Zie je wel. We hebben meer omzet gedraaid. De schoen is nog steeds een succes,' zegt Milan tegen zijn leidinggevende.
Heeft Milan gelijk? Bereken het reële indexcijfer omzet.

Consumentenprijsindex

Geeft de prijsontwikkeling aan van alle consumptieve bestedingen van Nederlandse consumenten, uitgaven voor goederen en afgenomen diensten.

Het inflatiecijfer geeft aan met hoeveel procent de prijzen in een bepaalde periode gemiddeld zijn gestegen.

Voorbeeld

Van drie producten heb je de volgende gegevens:

indexcijfer product A = 108; wegingsfactor = 40

indexcijfer product B = 112; wegingsfactor = 25

indexcijfer product C = 105; wegingsfactor = 35.

Bereken het CPI

Voorbeeld uitwerking

108 x 40 = 4.320

112 x 25 = 2.800

105 x 35 = 3.675

totaal = 4.320 + 2.800 + 3.675 = 10.795

totaal wegingsfactoren = 40 + 25 + 35 = 100

Dus;

CPI = 10.795 / 100 = 107,95

Oefenen 

Maak de volgende opgave

Opgave 7 licentie 

Aan het werk

Opgave 3,4 en 5 van hoofdstuk 3.2