3.13 t/m 3.17 Ravj

Rekonomie
Hoofdstuk 3
Indexcijfers
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Rekonomie
Hoofdstuk 3
Indexcijfers

Slide 1 - Slide

Waarvoor worden Indexcijfers gebruikt?
A
Om te zien hoeveel een aandeel nu waard is.
B
Hoeveel % winst een bedrijf in een maand gemaakt heeft.
C
Verandering in een reeks getallen makkelijk te zien.

Slide 2 - Quiz

Indexcijfers
Indexcijfers kunnen veel informatie geven over een bepaalde periode. Het is dan ook bedacht om het makkelijk af te kunnen lezen. 
Het lijkt dan ook wel op het berekenen van een procentuele verandering

Slide 3 - Slide

Indexcijfers
Indexcijfer = verhoudingsgetal, is geen percentage.



Slide 4 - Slide

Indexcijfers

Slide 5 - Slide

Aan het eind van de les kan je de verandering in het reële inkomen berekenen

Slide 6 - Slide

Inflatie
Algemene prijsstijging
Koopkracht
Hoeveel je kunt kopen met je geld

Slide 7 - Slide

Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen

Slide 8 - Slide

Koopkrachtontwikkeling
Indien het indexcijfer van de lonen sneller stijgt dan het prijsindexcijfer stijgt de koopkracht.

Indien het indexcijfer van de lonen langzamer stijgt dan het prijsindexcijfer daalt de koopkracht.

Slide 9 - Slide

Als je inkomen met 10% stijgt, kan je dan ook 10% meer spullen kopen?
A
Ja
B
Nee
C
Dat ligt aan de stijging van de prijzen

Slide 10 - Quiz

Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?


Slide 11 - Slide

Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?

Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?

Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?

Zijn koopkracht is gedaald.

Slide 13 - Slide

RIC = NIC / PIC x 100

NIC =  Nominale index cijfer (verandering van bijv. inkomen)

PIC =  Prijs index cijfer (verandering van de prijzen)

RIC = Reëel index cijfer (verandering van je koopkracht)

Slide 14 - Slide

Zakgeld Fred (NIC): 25/20 x 100 = 125
Prijs ijsje (PIC): 3/2 x 100 = 150
Bereken de verandering van de koopkracht (RIC)

Slide 15 - Open question

Aan de slag
Maken 3.1 tot en 3.8 en 3.13 tot en met 3.17

Slide 16 - Slide