Woordsoorten 1 H en V blok 3, 4 en 5

Woordsoorten 
-Je kent al veel verschillende woordsoorten
-Je kunt de telwoorden en voegwoorden herkennen en ze benoemen in een zin
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten 
-Je kent al veel verschillende woordsoorten
-Je kunt de telwoorden en voegwoorden herkennen en ze benoemen in een zin

Slide 1 - Slide

woordsoorten blok 1 en 2
werkwoorden                                 persoonlijk voornaamwoord              lidwoorden                                      
zelfstandignaamwoord              
bijvoeglijk naamwoord                   
voorzetsels                                       
aanwijzend voornaamwoord    

Slide 2 - Slide

zelfstandig werkwoorden
Belangrijkst werkwoord in de zin met een eigen betekenis (meestal het laatste werkwoord in een zin)

Ik schrijf een mooie brief.
Ik heb een mooie brief geschreven.

Slide 3 - Slide

hulpwerkwoord
Overige werkwoorden in een zin. Heeft geen eigen betekenis.

Hij heeft een dokter gebeld. 
Hij had graag dokter willen worden. 

Slide 4 - Slide

persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

hoofdtelwoord
bepaald hoofdtelwoord: Geeft een precies aantal: 
zes, vijftien etc.

onbepaald hoofdtelwoord: Onduidelijk aantal: 
veel, sommige etc.

Slide 7 - Slide

rangtelwoord
bepaald rangtelwoord:Een plaats in een rij: 
vierde, derde etc.

onbepaald rangtelwoord:Onduidelijke plaats in een rij:
eerste, laatste etc.

Slide 8 - Slide

maak de volgende opdrachten samen:
(blok 3 blz 135)
opdracht 10
opdracht 11
opdracht 12
opdracht 13

Slide 9 - Slide

woordsoorten blok 3 en 4
aanwijzend voornaamwoord             hoofdtelwoord
persoonlijk voornaamwoord              rangtelwoord
betrekkelijk voornaamwoord             nevenschikken voegwoord
onbepaald voornaamwoord               onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

nevenschikkend voegwoord
Deze metselen twee hoofdzinnen aan elkaar. De nevenschikkende voegwoorden kun je (bijna allemaal) uit je hoofd leren. 
Het zijn: want, (of) dus, en, maar (WODEM)

Slide 12 - Slide

voorbeeld
Het is droog, dus we kunnen buiten spelen.

1. Het is droog.
2. We kunnen buiten spelen.

Door het voegwoord dus wordt er één zin van gemaakt.

Slide 13 - Slide

onderschikkend voegwoord
Deze metselen een hoofdzin en een bijzin aan elkaar. Er zijn zo veel onderschikkende voegwoorden, dat je ze niet uit je hoofd kunt leren. 

Voorbeelden zijn: doordat, nadat, omdat, totdat, voordat, aangezien, als, daarom, dan, hoewel, indien, mits, tenzij, terwijl, toen, zodra.  

Slide 14 - Slide

voorbeeld
Het heeft hard geregend, waardoor er
overal plassen liggen.

De tweede zin is geen goedlopende zin:

1. Het heeft hard geregend. (goed!)
2. Er overal plassen liggen. (fout!)

Slide 15 - Slide

maak de volgende opdrachten eerst alleen:
blz 188 blok 4
opdracht 4
opdracht 6
lees theorie blz 190 
opdracht 9

Slide 16 - Slide