Spelling 6-4-2020

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

A
Zwemmen
B
Verdwalen
C
Fietsten
D
Kneedden

Slide 2 - Quiz

Welke zin(nen) staan in de tegenwoordige tijd?
A
Mark blijft vandaag thuis.
B
Het eten wordt opgegeten door Bello.
C
Wanneer werd hij gevangen?
D
Het is mooi weer in Nederland.

Slide 3 - Quiz

Op de volgende pagina volgen de stappen om de persoonsvorm in de tegenwoordige juist te schrijven.

Schrijf deze stappen op een blaadje zodat je ze er bij kan houden. 

Slide 4 - Slide

Stappen ww-spelling in T.T.
1) Zoek het onderwerp (in de zin)
2) Bepaal welke vorm het is en kies de juiste regel
                 ik-vorm = stam
                 jij-vorm = stam+t
                 vorm-jij = stam
                 hij/zij/het-vorm = stam + t
                 Meervoud = hele werkwoord

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
De oudere broer ............... naar het klimrek. (wandelen)

Stap 1) Onderwerp = de oudere broer
Stap 2) de oudere broer = hij-vorm dus stam+t
wandel+t = wandelt

Slide 6 - Slide

Kies de juiste vorm
Karel .................. van baanhelft.
A
wissel
B
wisselt
C
wisseldt
D
wisselen

Slide 7 - Quiz

De gemene heks ............. van kleur.
A
verander
B
verandert
C
veranderd
D
veranderdt

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
De brandweerman ........ de brand (blussen)

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm in:
............ jij jouw spullen wel?
(vinden)

Slide 10 - Open question

Aan de slag
Maak nu oefening 1, 2 en 3 van de stapel werkbladen werkwoordspelling.
Heb je dit werkblad af, ga dan pas naar de volgende pagina hier! 
(sluit dus niet af)

Slide 11 - Slide

Op de volgende pagina moeten jullie een aantal antwoorden van het gemaakte werkblad intypen. De antwoorden typ je onder elkaar, zoals in het voorbeeld hieronder:

rennen
winkelt
opmerken

Op de volgende pagina moeten jullie een aantal antwoorden van het gemaakte werkblad intypen. De antwoorden typ je onder elkaar, zoals in het voorbeeld hieronder:

 

rennen
winkelt
opmerken

Slide 12 - Slide

Typ hier wat je opgeschreven hebt bij oefening 3 (van het werkblad) bij de volgende zinnen:
Zin 1, 2, 8, 17, 19 en 20 (zet de 6 antwoorden onder elkaar, dan controleren)

Slide 13 - Open question

Dit is de laatste dia. Wat vond je van deze manier van werken? Geef je antwoord in een duidelijke zin, en niet door 1 woord te typen.

Slide 14 - Open question