Paragraaf 1.5 - Lengte en tijd

1.5 Lengte en tijd
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 5 min

Items in this lesson

1.5 Lengte en tijd

Slide 1 - Slide

Meetapparatuur is.............. preciezer dan je zintuigen.
A
ALTIJD
B
NOOIT

Slide 2 - Quiz

Leerdoelen
1.5.1 Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
1.5.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
1.5.3 Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
1.5.4 Je kunt de tijd aflezen op een stopwatch en een stopklok.
1.5.5 Je kunt een lengte meten in centimeter en millimeter.
1.5.6 Je kunt centimeter en millimeter naar elkaar omrekenen.

Slide 3 - Slide

Introductie
Soms wil je precies weten hoelang iets duurt. Met je zintuigen kun je dat niet precies weten. Je moet de tijd dan meten.

Slide 4 - Slide

Meetapparatuur




Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn. Maar je zintuigen zijn niet zo precies. Daarom moet je bij onderzoek vaak meten. Bij meten gebruik je meetapparatuur. Meetapparatuur is gereedschap om te meten.

Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn meetapparatuur (afbeelding 1).
• Hoelang iets duurt, meet je met een klok.
• Hoe lang iets is, meet je met een liniaal.
• Hoeveel iets weegt, meet je met een weegschaal.
Ook een thermometer is meetapparatuur. Met een thermometer meet je hoe warm het is.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Analoog en digitaal
In afbeelding 2 zie je twee thermometers. De oventhermometer (afbeelding 2a) heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. Dit is de schaalverdeling. Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. De koortsthermometer (afbeelding 2b) heeft cijfers op een schermpje. Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Kijk naar afbeelding 3.
De linker klok is een ............................klok.
A
DIGITALE
B
ANALOGE

Slide 9 - Quiz

Grootheid en eenheid





Je zegt niet: “Ik ben met dit werkstuk 12 bezig geweest.” Je zegt: “12 minuten” of “12 uur” of “12 dagen”. De woorden achter 12 noem je de eenheid. De eenheid is het woord achter het getal. Het is de maat waarmee je iets meet.

Bij tijd kun je verschillende eenheden gebruiken. Bijvoorbeeld minuten, uren, dagen of weken. Dit zijn allemaal eenheden van tijd. Lengte heeft ook eenheden. Bijvoorbeeld centimeter en meter.
Tijd en lengte zijn de dingen die je meet. Tijd en lengte zijn grootheden. Een grootheid is iets dat je meet. Iedere grootheid heeft haar eigen eenheden.

Slide 10 - Slide

Janet heeft een broertje gekregen.
Zij zegt: “Onze baby is 1 maand, 3 weken en 5 dagen oud.”
Welke drie eenheden van tijd heeft Janet genoemd?

Slide 11 - Open question

Tijd meten


Als je wilt weten hoe laat het is, dan kijk je op de klok. Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten. Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok (afbeelding 4). Op een stopklok zitten knoppen. Met de groene knop kun je de klok starten. Met de rode knop kun je de klok stoppen. Met de zwarte knop zet je de wijzers op nul. Op een stopwatch zitten deze knoppen ook.


Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Iedere grootheid heeft haar eigen eenheden. Welke eenheid hoort bij de grootheid lengte
A
graden Celsius
B
meter
C
seconde

Slide 14 - Quiz

Wat is de grootheid in de volgende zin?
De temperatuur in een koelkast is meestal 4 graden Celsius

Slide 15 - Open question

Lengte meten


Je kunt meten hoe lang iets is. Om lengte te meten, gebruik je meetapparatuur (afbeelding 9). Gebruik een apparaat dat past bij de lengte die je gaat meten.
  

Om een lijn te meten, gebruik je een liniaal. Leg de nul van de liniaal bij het begin van de lijn (afbeelding 10). De lijn is precies 4 centimeter lang. Je kunt ‘centimeter’ afkorten met cm. De lengte is de grootheid, centimeter (cm) is de eenheid.



Slide 16 - Slide

Onthoud

Een brander moet je in de juiste volgorde aanmaken. Begin altijd met de pauzevlam.
De brander kun je instellen op drie verschillende vlammen:
• De pauzevlam is klein en geeloranje. Je gebruikt deze als je de brander even niet nodig hebt.
• De stille blauwe vlam hoor je niet. Je gebruikt deze om iets warm te houden.
• De ruisende blauwe vlam is heel heet. Je gebruikt deze om veel te verwarmen.


Met een liniaal kun je ook nauwkeuriger meten. Je meet dan in millimeter. Millimeter is ook een eenheid van lengte. Je kunt ‘millimeter’ afkorten met mm.

Tel op je liniaal de eerste 10 mm. Je bent dan precies bij 1 cm.
1 cm = 10 mm
Om van millimeter naar centimeter te gaan, moet je delen door 10.
1 mm = 0,1 cm
Bijvoorbeeld: 8 mm = 8 : 10 = 0,8 cm.
Veelgebruikte eenheden van lengte zijn: meter (m), millimeter (mm), centimeter (cm) en kilometer (km).

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

10 mm is ...... precies even lang als 1 cm.
A
niet
B
wel

Slide 19 - Quiz

Kijk naar afbeelding B
Lijn B is ..........cm, dus ............mm.

Slide 20 - Open question

Onthoud
Om nauwkeurig te meten gebruik je meetapparatuur.
Meetapparatuur met wijzers en een schaalverdeling noem je analoog.
Meetapparatuur met cijfers op een scherm noem je digitaal.
Een grootheid is een eigenschap die je kunt meten.
Een eenheid is de hoeveelheid of maat waarin je iets meet.
Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).
Veelgebruikte eenheden van lengte zijn: meter (m), millimeter (mm), centimeter (cm) en kilometer (km).

Slide 21 - Slide

Opdrachten
Wat: lees paragraaf 1.5
Huiswerk: opdrachten 1 t/m 14 van paragraaf 1.5 & Test jezelf
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!
Hulp: Geen
Tijd: 50 minuten lang
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 22 - Slide