Pak je schrift erbij voor aantekeningen te maken en je iPad!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling grammatica en spelling hoofdstuk 2
Pak je schrift erbij voor aantekeningen te maken en je iPad!
Slide 1 - Slide
Wat gaan we in deze les doen?
Paragraaf 2.7 grammatica herhalen
Paragraaf 2.8 spelling herhalen
Maak aantekeningen!
Slide 2 - Slide
Welke woordsoorten hebben wij behandeld?
Slide 3 - Mind map
Woordsoorten
Slide 4 - Slide
Woordsoorten
Slide 5 - Slide
Woordsoorten
Zelfstandig werkwoord: Als er maar één werkwoord in de zin staat!
Ik loop elke dag naar school.
Sanne eet een broodje.
Slide 6 - Slide
Woordsoorten
Hulpwerkwoord: Meerdere werkwoorden in een zin? Dan is de persoonsvorm altijd het hulpwerkwoord!
Ik heb het huiswerk gemaakt.
Lisa moet vandaag naar de wedstrijd rijden.
Slide 7 - Slide
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
zelfstandig werkwoord
Voorzetsel
hulp
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival
Slide 8 - Drag question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
gekregen.
heb
een
mooie
tas
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
hulpwerkwoord
Ik
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
zelfstandig werkwoord
zelfstandig naamwoord
Slide 9 - Drag question
Wat voor telwoord is:
veel
A
Rangtelwoord
B
Hoofdtelwoord
Slide 10 - Quiz
Wat is géén telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste
Slide 11 - Quiz
Persoonsvorm in de verleden tijd
'T KoFSCHiP X
Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip x? Dan schrijf je -te of -ten.
Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip x? Dan schrijf je -de of -den.
Slide 12 - Slide
Dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je bij:
Een opsomming;
Als je een uitleg geeft;
Als er een citaat wordt gebruikt.
Slide 13 - Slide
Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde
Slide 14 - Quiz
Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten
Slide 15 - Quiz
Vorige jaar ...... ik naar een nieuwbouwhuis in de Marslanden.
A
verhuiste
B
verhuis
C
verhuizde
D
verhuisde
Slide 16 - Quiz
Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein