--> Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Slide 4 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!!
Slide 5 - Slide
Vaste voorzetsel
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
vertrouwen op
beschikken over
houden van
Ze horen bij het werkwoord en zijn dus geen voorzetsel!
Slide 6 - Slide
Hulpwerkwoord (HWW)
Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. Er kan altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin staan, maar er mogen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.
Voorbeeld 1
Mijn zus wil graag leren tuinieren.
Ik had gisteravond mijn huiswerk moeten maken.
Slide 7 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 8 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 9 - Slide
Telwoord
Telwoorden zijn woorden die hoeveelheid aangeven.
Makkelijke telwoorden met een cijfer erin:
een, twee, drie, honderd
eerste, tweede, derde, honderdste
Moeilijke telwoorden (hoeveelheid zonder cijfer): veel, weinig, laatste, minste
Slide 10 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan.
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat
Voorbeeld:
Kijk, zie je dat broodje?
Slide 11 - Slide
Vragend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord (v vnw) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin: