Maandag taal werkwoorden

Ik .... op het gras. (lopen)
A
loopte
B
loop
C
lop
D
rende
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Ik .... op het gras. (lopen)
A
loopte
B
loop
C
lop
D
rende

Slide 1 - Quiz

Wij .... heel boos dat we niet mogen snoepen. (zijn)
A
zijn
B
is
C
doen
D
ben

Slide 2 - Quiz

Mama .... met haar mond. (praten)
A
spreekt
B
praat
C
prat
D
praten

Slide 3 - Quiz

Sanne .... met haar nieuwe zwemband. (zwemmen)
A
zwom
B
zwemmen
C
zwemte
D
zwemt

Slide 4 - Quiz

.... nou eens normaal! (doen)
A
Doen
B
Do
C
Doe
D
Deed

Slide 5 - Quiz

Morgen .... de vriend van mama op bezoek. (komen)
A
komen
B
kwam
C
komt
D
kom

Slide 6 - Quiz

Papa .... morgen naar de winkel. (gaan)

Slide 7 - Open question

Samen .... we naar de dierentuin. (gaan)

Slide 8 - Open question

De nieuwe danseres .... beter dan de oude danseres. (dansen)
A
dans
B
dansd
C
danst
D
dansen

Slide 9 - Quiz

Het zwarte wol .... bijna op. (zijn)

Slide 10 - Open question

De lieve juffrouw .... goed uitleggen. (kunnen)
A
kun
B
kant
C
kunde
D
kan

Slide 11 - Quiz

Ik .... iedereen een prettige vakantie. (wensen)

Slide 12 - Open question

Mijn zus ..... altijd over leuke dingen. (dromen)
A
droom
B
droomd
C
droomt
D
drum

Slide 13 - Quiz

Peter .... een nieuwe auto. (hebben)
A
hebben
B
heeft
C
hebt
D
hebd

Slide 14 - Quiz

Meester Jan .... nooit leuke grapjes. (maken)

Slide 15 - Open question