16.01. 2ha bezittelijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord
Soms wil je niet zeggen: een tas, maar: mijn tas
Of niet: de patat, maar: onze patat

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

bezittelijk voornaamwoord
Soms wil je niet zeggen: een tas, maar: mijn tas
Of niet: de patat, maar: onze patat

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 

Slide 1 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Soms wil je niet zeggen: een tas, maar: mijn tas
Of niet: de patat, maar: onze patat

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 
na een bezittelijk voornaamwoord volgt een bezit (zelfstandig naamwoord) 

Slide 2 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Er gebeurt hetzelfde als bij het onbepaalde lidwoord: 

bijvoorbeeld:

der Teller- ein Teller- mein Teller
die Suppe - eine Suppe - deine Suppe

Slide 3 - Slide

Mannelijk: geen uitgang
der Kaffee
ein Kaffee
sein Kaffee

der Tee
ein Tee
unser Tee

Slide 4 - Slide

Onzijdig: geen uitgang
das Brot
ein Brot
sein Brot

das Glas
ein Glas
unser Glas

Slide 5 - Slide

Vrouwelijk: wél uitgang
die Flasche
eine Flasche
seine Flasche (je kijkt dus naar het geslacht van het zelfst.nw!)

die Gabel
eine Gabel
unsere Gabel

Slide 6 - Slide

Meervoud: wél uitgang
die Kartoffeln
keine Kartoffeln
seine Kartoffeln

die Nudeln
keine Nudeln
unsere Nudeln

Slide 7 - Slide

-uitlegfilmpje-

Slide 8 - Slide

mijn
jouw
haar
hun
zijn
onze
jullie
uw
unser(e)
sein(e)
mein(e)
ihr(e)
euer/
eure
dein(e)
Ihr(e)

Slide 9 - Drag question

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
der Reis - (mijn) Reis
A
mein
B
meine

Slide 10 - Quiz

das Restaurant - (ons) Restaurant
A
unser
B
unsere

Slide 11 - Quiz

die Speisekarte - (haar) Speisekarte
A
ihr
B
ihre

Slide 12 - Quiz

der Fisch - (jullie) Fisch
A
euer
B
eure

Slide 13 - Quiz

die Ananas - (uw) Ananas
A
Ihr
B
Ihre

Slide 14 - Quiz

die Pommes - (jouw) Pommes
A
dein
B
deine

Slide 15 - Quiz

Probeer nu zelf:
der Nachtisch - (mijn) Nachtisch

Slide 16 - Open question

die Rechnung - (zijn) Rechnung

Slide 17 - Open question

Dus:
1) der- en das-woorden krijgen bij onbepaalde lidwoorden en     
 bezittelijk voornaamwoorden geen uitgang:
    ein, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

2) die-woorden krijgen bij onbepaalde lidwoorden en
 bezittelijk voornaamwoorden wél een uitgang: eine, keine (mv!), meine, deine, seine, ihre, unsere, eure, ihre, Ihre

Slide 18 - Slide