1)
der- en
das-woorden krijgen bij onbepaalde lidwoorden en
bezittelijk voornaamwoorden geen uitgang:
ein, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr
2) die-woorden krijgen bij onbepaalde lidwoorden en
bezittelijk voornaamwoorden wél een uitgang: eine, keine (mv!) meine, deine, seine, ihre, unsere, eure, ihre, Ihre