Toets 1: Grammatica woordsoorten & Formuleren - telt 2x.
Toets 2: Grammatica zinsdelen - telt 2x.
Toets 3: Spelling - telt 2x.
Toets Begrijpend lezen - telt 1x.
Slide 2 - Slide
Zijn er nog vragen over Grammatica zinsdelen?
Slide 3 - Open question
Leerdoelen
- De leerling kan/weet de persoonsvorm in korte zinnen vinden. (H1)
- De leerling kan/weet de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen. (H1)
- De leerling kan/weet het onderwerp van een korte zin vinden. (H2)
- De leerling kan/weet het werkwoordelijk gezegde van een korte zin vinden. (H3)
- De leerling kan/weet het lijdend voorwerp in een zin vinden. (H4)
Slide 4 - Slide
PERSOONSVORM (PV)
Slide 5 - Slide
Zoek de persoonsvorm.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 6 - Slide
ONDERWERP (OW)
Slide 7 - Slide
Zoek het onderwerp.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 8 - Slide
WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)
PV + alle andere werkwoorden in de zijn.
Slide 9 - Slide
Zoek het werkwoordelijk gezegde.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 10 - Slide
LIJDEND VOORWERP (LV)
Stel jezelf de vraag: wat / wie + wg + ow?
Antwoord = LV
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Slide 11 - Slide
Zoek het lijdend voorwerp.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 12 - Slide
MEEWERKEND VOORWERP (MV)
Stel jezelf de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Antwoord = MV
Slide 13 - Slide
Zoek het meewerkend voorwerp.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 14 - Slide
BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?
Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.
Slide 15 - Slide
BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.
Slide 16 - Slide
Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Slide 17 - Slide
Ontleed onderstaande zinnen.
Ik heb gisteren aan mijn moeder een plantje gegeven.
Morgen gaat mijn moeder een ovenschotel maken.
Slide 18 - Slide
Ontleed onderstaande zinnen.
Ik | heb | gisteren | aan mijn moeder | een plantje | gegeven.
Morgen | gaat | mijn moeder | een ovenschotel | maken.
Slide 19 - Slide
Aan de slag
Maak de volgende opdrachten in je schrift. Zet duidelijk de paginanummers en opdrachten er bij: - Vanaf blz. 30, opdracht 1, 2 & 4 + 5*
- Vanaf blz. 56, opdracht 1, 2 & 4 + 5*
- Vanaf blz. 84, opdracht 1, 2 & 4 + 6* - Vanaf blz. 112, opdracht 1, 2 & 3
Slide 20 - Slide
Opdrachten Woordsoorten
1MH: Vanaf blz. 114, opdracht 1, 2, 3 & 6 Vanaf blz. 142, opdracht 1, 2 & 3
1M: Vanaf blz. 114, opdracht 1,2 & 3 Vanaf blz. 142, opdracht 1, 2 & 3
Slide 21 - Slide
Opdrachten Formuleren 1MH
Werkwoorden, vanaf blz. 28 Maak opdracht 1, 2, 4 & 5
Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden, vanaf blz. 58 Maak opdracht 1 t/m 3 & 6.
Bijvoeglijke naamwoorden, vanaf blz. 140 Maak opdracht 1, 2, 4, 5 & 6.
Voorzetsels, vanaf blz. 168 Maak opdracht 1, 2, 3, 5 & 6.
Slide 22 - Slide
Opdrachten Formuleren 1M
Werkwoorden, vanaf blz. 28 Maak opdracht 1, 2, 3 & 4
Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden, vanaf blz. 58 Maak opdracht 1 t/m 3 & 5
Bijvoeglijke naamwoorden, vanaf blz. 140 Maak opdracht 1, 2, 4 & 5
Voorzetsels, vanaf blz. 168 Maak opdracht 1, 2, 3 & 5