Het werkwoord écrire, décrire en s'inscrire

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dit kan ik aan het eind van deze les:

- herkennen in welke tijd een werkwoord staat
- écrire vervoegen de présent, imparfait, passé composé
  futur (simple) en futur du passé
- vertalen wat de vervoegingen betekenen in het Nederlands
- verdieping: het werkwoord gebruiken in een zin



Slide 2 - Slide

É C R I R E
Deze uitgangen gelden voor écrire, décrire en s'inscrire.

j'écris  =  ik schrijf                                                 |   ik heb geschreven = j'ai écrit (p.c.)
tu écris  =  jij schrijft                                            |   ik schreef = j'écrivais (imparfait)
il, elle, on écrit  = hij, zij, men schrijft             |   ik zal schrijven = j'écrirai (fut. simple)
nous écrivons  =  wij schrijven                         |   ik zou schrijven = j'écrirais (f. du passé)
vous écrivez  =  u schrijft, jullie schrijven
ils, elles écrivent  =  zij schrijven


Slide 3 - Slide

décire (beschrijven) en s'inscrire (inschrijven)
Deze vervoeg je op dezelfde manier. Zie je de overeenkomsten?

j'écris = ik schrijf     |     je décris = ik beschrijf     |     je m'inscris = ik schrijf me in
j'ai écrit = ik heb geschreven                                   |     j'ai décrit = ik heb beschreven enz.

TIP! Wederkerende werkwoorden (met se, zoals s'inscrire) vervoeg je in de voltooide tijd altijd met hulpwerkwoord être (zijn).
VOORBEELD: je me suis inscrit = ik heb me ingeschreven

Slide 4 - Slide

voornaamwoorden 'zich'
je me/m'
tu te/t'
il, elle, on se/s'
nous nous
vous vous
ils, elles se/s'

Slide 5 - Slide

ik schrijf
A
je écris
B
j'écris
C
j'écrit
D
j'écrire

Slide 6 - Quiz

wij schrijven
A
vous écrivez
B
vous écrirez
C
nous écrirons
D
nous écrivons

Slide 7 - Quiz

nous avons écrit
A
wij hebben geschreven
B
jullie hebben geschreven
C
wij schreven
D
jullie schreven

Slide 8 - Quiz

il écrivait
A
hij schrijft
B
hij schreef
C
hij heeft geschreven
D
zij heeft geschreven

Slide 9 - Quiz

uitgangen van
de imparfait (schreef) + futur du passé (zou schrijven)
A
ais,ais,ait, ions,iez,aient
B
a,b,c,d,e,f,g
C
ai,as,a,ons,ez,ont
D
s,s,t,ons,ez,ent

Slide 10 - Quiz

uitgangen van futur (zal schrijven)
A
ais,ais,ait, ions,iez,aient
B
a,z,e,r,t,y
C
ai,as,a,ons,ez,ont
D
s,s,t,ons,ez,ent

Slide 11 - Quiz

ils écriront
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur simple

Slide 12 - Quiz

ils ont écrit
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur simple

Slide 13 - Quiz

elle écrivait
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur du passé

Slide 14 - Quiz

elle écrirait
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur du passé

Slide 15 - Quiz

Quelle forme est correcte?
A
j'écrivais
B
j'écrit
C
j'écrirons
D
j'écrivas

Slide 16 - Quiz

Quelle forme est correcte?
A
nous avons écrit
B
nous écrivez
C
nous écririez
D
nous sommes écrit

Slide 17 - Quiz

Au travail!

Opdracht 1 klik HIER
Opdracht 2 klik HIER
Opdracht 3 klik HIER

Klaar? Oefen met de Quizlet lijst.

Slide 18 - Slide

Maak een kort zinnetje met
het werkwoord écrire.

Slide 19 - Mind map