Het werkwoord écrire (voor VWO ook décrire en s'inscrire)

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Dit kan ik aan het eind van deze les:

- herkennen in welke tijd een werkwoord staat

- écrire vervoegen de présent, imparfait, passé composé, 

  futur (simple) en futur du passé

- vertalen wat de vervoegingen betekenen in het Nederlands

- verdieping: het werkwoord gebruiken in een zin

Le présent - de tegenwoordige tijd

Deze uitgangen gelden voor écrire, décrire en s'inscrire.

j'écris  =  ik schrijf                                                 |    ik heb geschreven = j'ai écrit

tu écris  =  jij schrijft                                            |    ik schreef = j'écrivais

il, elle, on écrit  = hij, zij, men schrijft             |    ik zal schrijven = j'écrirai

nous écrivons  =  wij schrijven                         |    ik zou schrijven = j'écrirais

vous écrivez  =  u schrijft, jullie schrijven

ils, elles écrivent  =  zij schrijven

décire (beschrijven) en s'inscrire (inschrijven)

Deze vervoeg je op dezelfde manier. Zie je de overeenkomsten?

j'écris = ik schrijf     |     je décris = ik beschrijf     |     je m'inscris = ik schrijf me in

j'ai écrit = ik heb geschreven                                   |     j'ai décrit = ik heb beschreven enz.

TIP! Wederkerende werkwoorden (met se, zoals s'inscrire) vervoeg je in de voltooide tijd altijd met hulpwerkwoord être (zijn).

VOORBEELD: je me suis inscrit = ik heb me ingeschreven

ik schrijf

1. je écris
2. j'écris
3. j'écrit
4. j'écrire

wij schrijven

1. vous écrivez
2. vous écrirez
3. nous écrirons
4. nous évrivons

nous avons écrit

1. wij hebben geschreven
2. jullie hebben geschreven
3. wij schreven
4. jullie schreven

il écrivait

1. hij schrijft
2. hij schreef
3. hij heeft geschreven
4. zij heeft geschreven

uitgangen van
de imparfait (schreef) + futur du passé (zou schrijven)

1. ais,ais,ait, ions,iez,aient
2. a,b,c,d,e,f,g
3. ai,as,a,ons,ez,ont
4. s,s,t,ons,ez,ent

uitgangen van futur (zal schrijven)

1. ais,ais,ait, ions,iez,aient
2. a,z,e,r,t,y
3. ai,as,a,ons,ez,ont
4. s,s,t,ons,ez,ent

ils écriront

1. présent
2. passé composé
3. imparfait
4. futur simple

ils ont écrit

1. présent
2. passé composé
3. imparfait
4. futur simple

elle écrivait

1. présent
2. passé composé
3. imparfait
4. futur du passé

elle écrirait

1. présent
2. passé composé
3. imparfait
4. futur du passé

Quelle forme est correcte?

1. j'écrivais
2. j'écrit
3. j'écrirons
4. j'écrivas

Au travail!

Opdracht 1 klik HIER

Opdracht 2 klik HIER

Opdracht 3 klik HIER

Opdracht 4 klik HIER

Maak een kort zinnetje met
het werkwoord écrire.

Denk ook terug aan de vorige les (werkwoord voir). Hoe goed beheers je de werkwoorden nu?

1. Goed, ik kan ze toepassen en ik ken ze al best goed uit mijn hoofd.
2. Met mijn aantekeningen erbij kan ik ze gebruiken in een zin, maar ik moet ze nog uit mijn hoofd leren.
3. Ik snap het een beetje, maar ik kan ze niet gebruiken in een zin.
4. Ik snap er niks van, de tijden vind ik moeilijk, ik kan ze niet gebruiken in een zin.