Les 3 instructie Grammatica zinsdelen 29 april 2021

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt

Slide 1 - Slide

P4: Taalverzorging
P4: Literatuur

Slide 2 - Slide

Vorige week
  • Taalverzorging H1, Grammatica zinsdelen: pv, ow, wg, lv, mv, bwb

  • Taalverzorging H2, Formuleren/spelling: samengestelde zin

Slide 3 - Slide

P4: Taalverzorging
Taalverzorging H1, Zinsdelen, vanaf blz. 30, opdracht 1 t/m 5
Taalverzorging H2, Samengestelde zinnen, vanaf blz. 58, opdracht 1 t/m 3
Taalverzorging H2, Samengestelde zinnen, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 
Taalverzorging H3, Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,  vanaf blz. 88, opdracht 1, 2 & 4 
Taalverzorging H4, Verwijswoorden, vanaf blz. 114, opdracht 1 t/m 3



Slide 4 - Slide

Taalverzorging H2

Slide 5 - Slide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Je hebt geleerd dat in samengestelde zinnen meer dan één persoonsvorm staat. Om de werkwoorden goed te kunnen spellen moet je eerst ontdekken welke werkwoorden in een samengestelde zin persoonsvorm zijn. Dat doe je zo:
Kijk of de werkwoorden van tijd kunnen veranderen. De werkwoorden die van tijd kunnen veranderen, zijn persoonsvormen.
Bijvoorbeeld:
– Mijn oom (vertellen) over de oldtimer die hij (hebben) (besturen).
– Mijn oom vertelt (pv) over de oldtimer die hij heeft (pv) bestuurd (vd).






Slide 6 - Slide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Zo spel je persoonsvormen goed


Kijk of je de tegenwoordige tijd of de verleden tijd moet gebruiken.


Vaak kun je aan de zin zien welke tijd je moet gebruiken.
Bijvoorbeeld:
– Toen Sem gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten.
Aan de woorden ‘toen’ en ‘gisteren’ zie je dat je de verleden tijd moet gebruiken.







Slide 7 - Slide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Zo spel je persoonsvormen goed

Zoek de onderwerpen.
Bijvoorbeeld:
– Toen Sem (enkelvoud) gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten (meervoud).
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.


Bepaal hoe je het werkwoord moet schrijven. Je kunt daarvoor het schema gebruiken.
– Toen Sem gisteren het verhaal vertelde, lachten zijn klasgenoten.





Slide 8 - Slide

Een samengestelde zin heeft één persoonsvorm.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin?
A
vraagproef
B
tijdproef

Slide 10 - Quiz

welke zin is een samengestelde zin?
A
De brandweermannen moeten de woningen inspecteren.
B
De kok moet de uitjes fruiten voordat de andere groenten erbij kunnen.
C
Ik zal de was aan de waslijn hangen.
D
Door de brand van afgelopen nacht heeft de doe-het-zelfzaak op de begane grond behoorlijke rookschade opgelopen.

Slide 11 - Quiz

Welke samengestelde zin klopt niet?
A
De arts vraagt aan Bas of hij last van hooikoorts heeft.
B
Sylvan zou graag met ons meegaan naar het bos, maar er geen bos is.
C
In de zomervakantie niest mijn vriend heel vaak, omdat hij daarvan houdt.
D
Nadat de haai mijn been afbijt, ben ik mijn schoen ook nog eens kwijt.

Slide 12 - Quiz

BESPREKEN

Taalverzorging H2, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 

Slide 13 - Slide

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
In veel zinnen komt een voltooid deelwoord voor. Bijvoorbeeld:
– Ik heb mijn kamer opgeruimd.
– Sonja heeft haar zonnebril opgepoetst.
– Mijn ouders zijn gisteren vertrokken.

Een voltooid deelwoord kan deel uitmaken van het gezegde, zoals in de zinnen hierboven. Maar een voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Bijvoorbeeld: de opgeruimde kamer; de opgepoetste zonnebril; de vertrokken ouders.



Slide 14 - Slide

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Zo schrijf je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

• Bij een voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord dat bij de uitspraak op een t-klank eindigt, gebruik je de verlengproef. Je hoort dan of je een -d of -t moet schrijven. Bijvoorbeeld:
– Het is opgeruimd met een -d, want je zegt: de opgeruimde kamer.
– Het is opgepoetst met een -t, want je zegt: de opgepoetste zonnebril.



Slide 15 - Slide

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Zo schrijf je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk.
Bijvoorbeeld:
– De danseres was mooi gekleed; de mooi geklede danseres.
– Het hek was compleet verroest; het compleet verroeste hek.
– Het kind werd gered; het geredde kind.
– Het glas is gebroken; het gebroken glas.


Slide 16 - Slide

Is de stelling juist?

Een voltooid deelwoord kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verslijten) De ... broek
A
verslijte
B
versleten
C
verslijten
D
verslete

Slide 18 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(ontbloten) Het … lijf
A
ontblootte
B
ontblote

Slide 19 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verknippen) De ... broek
A
verknipte
B
verknipten
C
verkniptte
D
verknipt

Slide 20 - Quiz

Als je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maakt, schrijf je dat woord ____.
A
altijd met een d
B
met een d of met een t
C
zo kort en eenvoudig mogelijk
D
hetzelfde

Slide 21 - Quiz

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is juist gespeld?
A
Het verlate feest
B
Het verlaatte feest

Slide 22 - Quiz

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst.
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 23 - Quiz

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, meestal een woord dat eerder of verderop in de tekst staat. Bijvoorbeeld: Mijn broer is ziek. Hij is vandaag thuisgebleven. ‘Hij’ verwijst naar ‘mijn broer’.
  

Je verwijst met deze of die naar de-woorden. Bijvoorbeeld:
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.


Je verwijst met dit of dat naar het-woorden. Bijvoorbeeld:
Het gereedschap dat jij gebruikt, is beter dan dit oude ding.




Slide 24 - Slide

Verwijswoorden
Met de verwijswoorden waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort verwijs je naar zaken of dingen.
Met de verwijswoorden met wie, van wie, over wie, aan wie enzovoort verwijs je naar personen.
 Bijvoorbeeld:
– De jongen met wie ik heb afgesproken, heeft een brommer waarmee hij elke dag naar school rijdt.

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is.
-> zie schema NN


Slide 25 - Slide

MAKEN
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Taalverzorging H3, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord, vanaf blz. 88, opdracht 1, 2 & 4 
Verwijswoorden
Taalverzorging H4, verwijswoorden, vanaf blz. 114, opdracht 1 t/m 3


Slide 26 - Slide