Werkwoorden V.T.

Werkwoorden in de verleden tijd
Spelling H4. 
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden in de verleden tijd
Spelling H4. 

Slide 1 - Slide

XTC-KoFFieSHoP/’T eX-foKSCHaaP



Hoor je niet of je in de verleden tijd –te of –de schrijft? Gebruik dan XTC-KoFFieSHoP.

Slide 2 - Slide

Ezelsbruggetje
  1. Hij lachte of lachde naar mij?
2. Je kijkt naar het hele werkwoord ‘lachen’
3. Haal –en weg -->  lachen
4. De laatste letter die je overhoudt is de ‘h’
5. Zit deze in XTC-KoFFieSHoP?
Ja -->  -te
Nee -->  -de.
Dus: hij lachte naar mij

Slide 3 - Slide

1
2
3
4
Kijk naar het hele werkwoord (infinitief)
Haal -en van het hele werkwoord af.
Kijk naar de laatste letter. Zit deze in XTC-KoFFieSHoP?
Ja? met een -T

Nee? met een -D

Slide 4 - Drag question

Welke spelling is juist?
A
relaxte
B
relaxde

Slide 5 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
reiste
B
reisde

Slide 6 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
raade
B
raadde

Slide 7 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
leefde
B
leefte

Slide 8 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
juichte
B
juichde

Slide 9 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
zete
B
zette

Slide 10 - Quiz