H6 herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Het doel van een tekst

Amuseren: de schrijver wil dat je je vermaakt.

Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt.

Overtuigen: de schrijver wil dat je zijn mening overneemt.

Activeren: de schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.

Voorbeelden van tekstsoort amuseren

Voorbeelden van tekstsoort activeren

Een schema is vooral bedoeld om een tekst te verfraaien.

1. juist
2. onjuist

fairtrade

traditioneel

afkomst

gebruikelijk; naar een oude gewoonte

kerngezond

milieuvriendelijk

uit eerlijke handel verkregen

De [....] wijnen worden over het algemeen beter beoordeeld dan de 'gewone' wijnen.

1. campagne
2. toenemende
3. biologische
4. stethoscoop

De politieke partijen voeren een felle [....] voor de Tweede Kamerverkiezingen.

1. campagne
2. biologische
3. spoedeisende
4. toenemende

Onze oude kater [....]: hij is gestopt met eten en ligt alleen nog maar op zijn vaste plekje.

1. is zo ziek als een hond
2. staat met één been in het graf
3. zit in de lappenmand

Bijwoordelijke bepaling

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:

Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Welk woord is geen bijwoordelijke bepaling?

1. misschien
2. naar
3. niet
4. waarschijnlijk

Wat is de persoonsvorm?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Wat is het onderwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

Een bijwoord kan een ontkenning aangeven

1. juist
2. onjuist

Wat zijn de bijwoorden in de volgende zin:

Daar, in dat kleine huisje, woonden vroeger kabouters.

Daar

in

dat

kleine

huisje

woonden

vroeger

kabouters

GOED

FOUT

Aan welke klasgenoten heeft Lucia die leugens gisteren doorverteld?

blw

olw

zn

bn

ww

aanw. vnw

vr. vnw

vz

bw

aan

welke

Lucia

die

gisteren

doorverteld

Lastige verwijswoorden

hen -> als lijdend voorwerp en na en voorzetsel

hun -> als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel

Lastige verwijswoorden

wat -> verwijzen naar dat, datgene

wat -> verwijzen naar iets, niets, het enige

wat -> verwijzen naar overtreffende trap

wat -> verwijzen naar een hele zin

Elis eindigde op de eerste plaats, [....] voor velen een grote verrassing was.

1. dat
2. wat

De vriendin [....] ik dit cadeau gekregen heb, heeft een partner met wie ze voortdurend op reis gaat.

1. van wie
2. waarvan

Mijn vriendinnen gaan vanavond naar de film, maar ik da niet met [....] mee.

1. hen
2. hun

Werkwoordsvormen

Een werkwoord heeft verschillende werkwoordsvormen:

• infinitief (inf)
• persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
• persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
• voltooid deelwoord (vd)
• onvoltooid deelwoord (od)

werkwoordstijden

• onvoltooid tegenwoordige tijd (Daan komt op bezoek)
• onvoltooid verleden tijd (Lieke kwam op bezoek)
• voltooid tegenwoordige tijd (Koen is op bezoek gekomen)
• voltooid verleden tijd (Giel was op bezoek gekomen)

In de voltooide tijd is de pv een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop staat het voltooid deelwoord

Kies de juiste letter(s)

[....]oma

1. c
2. cc
3. ck
4. k

Kies de juiste letter(s)

tennisra[....]et

1. cc
2. k
3. ck
4. kk

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.

1. inf
2. pvtt
3. od
4. bn

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.

1. pvvt
2. pvtt
3. od
4. vd

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.

1. pvtt
2. pvvt
3. bn
4. od

Welke vorm heeft het omrande woord?
De giechelende meisjes kregen van hun geërgerde docent het verzoek de klas te verlaten.

1. pvtt
2. pvvt
3. od
4. inf