3-havo week van 8.2.2021

Grammatica H5
  • Losstaande zinnen
  • Verdwaling
  • Dubbele ontkenning
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica H5
  • Losstaande zinnen
  • Verdwaling
  • Dubbele ontkenning

Slide 1 - Slide

Dubbele ontkenning
  • Je gebruikt in een zin twee keer een ontkenning
    - en - = +
  • Door een dubbele ontkenning wordt de uiting positief.

Voorbeelden
  • Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
  • Wij hebben nooit geen problemen.
  • Ik ben daar nooit niet geweest.

Slide 2 - Slide

Verdwaling
Een zinsdeel staat op de verkeerde plaats, waardoor de zin een andere betekenis krijgt.

Voorbeelden
  • Iedereen in de klas maakt altijd niet zijn huiswerk
    Juist: Niet iedereen in de klas maakt altijd zijn huiswerk.
  • Bij school zag ik pratende brommers en kinderen.
    Juist: Bij school zag ik brommers en pratende kinderen.

Slide 3 - Slide

Losstaande zin
Een bijzin (zin waarbij PV en OW meestal niet naast elkaar staan) mogen nooit als zelfstandige zin voorkomen: een bijzin hoort altijd bij een hoofdzin.

Voorbeelden
  • Ik ga naar huis. Omdat ik ziek ben.
    Juist: Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis. /Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
  • Laten we met de auto gaan. Zodat we thuis zijn als de finale begint.
    Juist: Laten we met de auto gaan, zodat we thuis zijn als de finale begint.

Slide 4 - Slide

Welke van de onderstaande voorbeelden is een dubbele ontkenning?
A
Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
B
Hij ontkende dat hij dat had gedaan.
C
Hij zei dat hij dat niet had gedaan.
D
Hij zei niet dat hij dat had gedaan.

Slide 5 - Quiz

Welke van de onderstaande zinnen bevat verdwaling?
A
Hij botste met hoge snelheid tegen het hek.
B
Met hoge snelheid botste hij tegen het hek.
C
Hij botste tegen het hek met hoge snelheid.
D
Hij kon fatsoenlijk fietsen.

Slide 6 - Quiz

Welke twee zinnen bevatten een losstaande zin?
A
Je hebt een speciale docent die je mentor is.
B
Je hebt een speciale docent. Die je mentor is.
C
Je hebt een speciale docent. Dat is je mentor.
D
Veel docenten snappen niks van ons. Wat erg jammer is.

Slide 7 - Quiz

Vage verwijzingen
  • Je formuleert de zin zo, dat niet duidelijk is waar je naar verwijst.

    Voorbeelden
  • Rebecca wilde graag haar moeder zien, omdat ze jarig was.
    Wie is 'ze'?
  • Cursusleider: 'We gaan straks oefenen met Excel.'
    Wie is 'we'? 

Slide 8 - Slide

Welk antwoord is juist?
A
Ik ben beter als zij.
B
Ik ben beter als haar.
C
Ik ben beter dan zij.
D
Ik ben beter dan haar.

Slide 9 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Ik ben net zo knap als hij.
B
Ik ben net zo knap als hem.
C
Ik ben net zo knap dan hij.
D
Ik ben net zo knap dan hem.

Slide 10 - Quiz

Welke antwoorden zijn juist?
A
Ik heb een goede rede waarom ik te laat ben.
B
Ik heb een goede reden waarom ik te laat ben.
C
Het rationalisme hecht veel waarde aan de rede.
D
Ik hield een goede rede voor GMF.

Slide 11 - Quiz