- Je hebt altijd je boeken, een schrift en een pen bij je.
- Je hebt geen jas aan of bij je.
- Je pet is af.
- Je hebt geen kauwgom in je mond.
- Er wordt in de klas niet gegeten en/of gedronken.
- Je maakt altijd je huiswerk.
- Je hebt altijd een leesboek bij je.