11.4 Je lijkt op...

11.4 Je lijkt op...
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

11.4 Je lijkt op...

Slide 1 - Slide

Iedereen is uniek!
Welke eigenschappen horen bij jou?

Slide 2 - Slide

Van links naar rechts?
  • Links of rechtshandig?
  • Kan je tongrollen?
  • Heb je op je voorhoofd een puntje haar in de vorm van een V?
  • Zijn je haren donker of licht?
  • Heb je krullen/golven of zijn je haren steil?
  • Zitten je oorlellen vast aan je hoofd of hangen ze (deels) los?
  • Heb je een kuiltje in je kin?
  • Kun je met je vingers een V maken?
  • Vouw je handen samen. Welke duim ligt dan boven? Links of rechts?

Slide 3 - Slide

Eigenschappen omzetten in codetaal
Plak voor iedere eigenschap de code in stickers op de strook

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Maak nu de code compleet
geel - blauw
rood - groen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Leerdoelen 11.4 deel 1
Aan het einde van deze les kun je:
  • uitleggen wat chromosomen zijn.
  • uitleggen wat DNA is en voorbeelden geven van informatie die het bevat.
  • uitleggen wat geslachtschromosomen zijn.
  • aan de hand van een chromosomenportret bepalen of het mannelijke of vrouwelijke geslachtschromosomen heeft.
  • aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
  • omschrijven wat genen en allelen zijn.





Slide 8 - Slide

Chromosomen
Elk chromosoom bevat een lang DNA-molecuul

Het DNA-molecuul bevat codes voor het maken van eiwitten

De meeste eigenschappen worden bepaald
door een klein stukje DNA. 
Een stukje DNA met de informatie voor
één eigenschap heet een gen.

Een gen kan verschillende varianten hebben (allel). 


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Elke lichaamscel heeft 23 chromosomenparen.
Dat zijn 46 chromosomen in totaal.
Chromosomen bevatten informatie over je erfelijke eigenschappen.
Genoom = alle chromosomen samen (met alle erfelijke informatie).

Slide 11 - Slide

Geslachtschromosomen
Bij 22 chromosomenparen is de vorm en grootte van beide chromosomen gelijk.

Het 23 ste paar zijn de geslachts-chromosomen (bepalen m/v).
Vrouw: 2 dezelfde XX
Man: 2 verschillende XY

Slide 12 - Slide

Voor veel eigenschappen zijn er meer dan twee allelen. 

Ook werken er vaak meerdere genen samen aan een eigenschap.

De code die jij gemaakt hebt, zal op meerdere chromosomen zitten

Slide 13 - Slide

11.4 Je lijkt op...

Slide 14 - Slide

Naam
Beschrijving
1
2
3
Chromosoom
DNA
Celkern
Bevat codes voor eiwitten.
Opgerolde draad DNA.
Onderdeel van de cel, waarin het DNA ligt.

Slide 15 - Drag question

Wat is een gen?
A
De DNA-code voor een eiwit.
B
Een eigenschap van een organisme.
C
Een eiwit.
D
Het DNA van een organisme.

Slide 16 - Quiz

Hoe heten de chromosomen die bepalen of je een jongen of een meisje bent?

Slide 17 - Open question

Is de volgende bewering goed of fout?

De bouwbeschrijving voor je oogkleur ligt alleen in de chromosomen van je ogen.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Hoeveel chromosomenparen bevat iedere lichaamscel?
A
23
B
46
C
1
D
Dat ligt aan de plaats in het lichaam.

Slide 19 - Quiz

Is de volgende bewering goed of fout?

De vader geeft het chromosoom door dat bepaalt of er een jongen of een meisje ontstaat.
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
  • omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
  • beschrijven hoe aangeboren afwijkingen kunnen ontstaan.
  • uitleggen wat prenataal onderzoek is en voorbeelden hiervan noemen.


Slide 21 - Slide

Waardoor lijk je op je ouders?

Slide 22 - Slide

Elke cel heeft 23 chromosomenparen, 46 chromosomen in totaal.
 
Behalve.... de geslachtscellen
 

Slide 23 - Slide

Zijn alle eigenschappen erfelijk?
Erfelijke eigenschappen heb je van je ouders gekregen.  Worden volledig bepaald door je genen

De informatie op al je genen samen heet het genotype
Dat wat je ziet van een eigenschap heet het fenotype.


Slide 24 - Slide

Het fenotype is soms ook het resultaat van het genotype (aanleg) en de omgeving (oefenen).

Andere eigenschappen bepaal je helemaal zelf. Die zijn niet erfelijk. Of veranderingen die ontstaan (bijv. een litteken krijgen) zijn niet erfelijk.
Niet-erfelijke eigenschappen wordt het fenotype volledig bepaald door invloeden van de omgeving. 

Slide 25 - Slide

Aangeboren aandoeningen

Soms worden kinderen geboren met een afwijking
of aandoening (aangeboren aandoening).

1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers
2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen
3) Door een fout in de structuur van één chromosoom 

Slide 26 - Slide

Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte. 

1) echo 
2) vruchtwaterpunctie
3) vlokkentest


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video