Conjuncties: want, maar, en, dus, of, omdat


Welkom!

NT2/Nederlands



A1-A2


1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson


Welkom!

NT2/Nederlands



A1-A2


Slide 1 - Slide

Telefoons in de pouche, alsjeblieft.

Slide 2 - Slide

Wat leer ik deze les?

  •                  Je leert nieuwe conjuncties te gebruiken en verhalen te schrijven.

  •               You will learn new conjunctions and how to write stories.

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Grammatica: conjuncties




Slide 4 - Slide

Afspraken in de les 


  • Telefoon in de tas.
  • Niet eten.
  • Vraag? Steek je vinger op. Niet roepen!





Slide 5 - Slide

Voegwoorden/ conjuncties
Oefenen

Slide 6 - Slide

Neven- of onderschikkend voegwoord?

Nevenschikkende voegwoorden: kunnen 2 hoofdzinnen met elkaar verbinden. 

HZ + HZ

Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.


Onderschikkende voegwoorden kunnen een hoofdzin en een bijzin met elkaar verbinden.

HZ + BZ of BZ +HZ


A)Nevenschikkend: (1) Ik neem mijn paraplu mee, want (2) het regent buiten.
B) Onderschikkend: (1) Ik neem mijn paraplu mee, omdat (2) het buiten regent.

Het gaat om de plaats van de persoonsvorm: in zin A staat de persoonsvorm in beide zinnen op de tweede plaats.
In zin B staat de persoonsvorm op de tweede plaats in de eerste zin en op de laatste plaats in de tweede zin.


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wat zijn de nevenschikkende voegwoorden?
Sleep de nevenschikkende voegwoorden hierheen
en
omdat
dus
of
zodat
als
hoewel
maar
want
terwijl
doordat
mits
tenzij

Slide 9 - Drag question

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond, want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?
timer
0:20

Slide 10 - Slide

'Ik ben ziek, maar ik voel me goed.'

Wat is het voegwoord (conjunctie)?
A
ik
B
maar
C
ben
D
niet

Slide 11 - Quiz

Ik kan niet werken, .......... ik ben ziek.

Welk voegwoord past in de zin?
A
want
B
en
C
dus
D
maar

Slide 12 - Quiz

Ik ben ziek, ........ ik ga niet werken.
A
want
B
dus
C
en
D
maar

Slide 13 - Quiz

Werkblad

Slide 14 - Slide

spreken
 Loop rond en stel de vragen aan een medeleerling.

Slide 15 - Slide