fictie abc opdracht

Fictie
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Fictie

Slide 1 - Slide

Fictie- ABC opdracht : inleveren 21 april 16.00 uur
Fictie- ABC opdracht : inleveren 20 december 

Slide 2 - Slide

Wat ga je doen?

  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.


  • Zorg dat je leesboek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot 
  • drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom 
  • het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
Opdracht
Wat ga je doen?

Slide 3 - Slide



  • Maximaal drie namen van mensen en maximaal drie aardrijkskundige namen.
  • Vijf jokers=je mag vijf letters overslaan. Schrijf wel die letter op en zet erachter JOKER.
  • Bij tien begrippen moet je een bijpassend plaatje zoeken.
  • Gebruik de theorie uit deze les over personages, einde van het boek, spanning in een verhaal.
Inhoud
Wat komt in het ABC?

Slide 4 - Slide

A=Angst. Wat is je grootste angst? Als je aan de fright night wil meedoen, moet je invullen wat je grootste angst is.
B=Belangrijk. De vrienden zijn heel belangrijk voor Dylan omdat ze hem door een moeilijke tijd en door de Fright night heen helpen.
C=Joker


Voorbeeld
Fright night

Slide 5 - Slide



Maak een ABC bij je leesboek. Bij elke letter van het alfabet vul je iets in dat met het boek te maken heeft.
Gebruik daarbij ook de theorie uit deze les over:
  • personages
  • einde van het boek
  • spanning krijgen in een verhaal
Weet je niets in te vullen bij een letter: je mag achter vijf letters het woord JOKER schrijven.

Dus
Samengevat

Slide 6 - Slide

 

-belangrijke persoon in een verhaal
-moet meestal een probleem oplossen
-verandert daardoor meestal
-lijkt een echte persoon
-heeft een duidelijk karakter.

 

-loopt rond in het verhaal maar is niet belangrijk
-je weet weinig van deze persoon
-soms weet je de naam maar van zijn/haar karakter weet je nauwelijks iets.
Round character
Flat character 

Slide 7 - Slide

A-Angst, het komt bijna overal in het boek voor.Stach moet meerdere opdrachten uitvoeren die levensgevaarlijk zijn. Als er een opdracht komt waar Stach niet bang voor is zijn het de andere mensen die angst hebben.
   
D. Dylan: Is een flat character. Hij komt vaker in het verhaal terug met ideeën, grappen en uitvindingen. Hij is een flat character omdat hij zich niet ontwikkelt in het verhaal. Hij blijft hetzelfde, wat er ook gebeurt.
Voorbeelden ABC

Slide 8 - Slide


Wat betekent
Realistische fictie?
A
Echt gebeurd
B
Verzonnen maar lijkt net echt
C
Verzonnen

Slide 9 - Quiz


A
prentenboek=fictie
B
prentenboek=non-fictie

Slide 10 - Quiz


A
instructie handen wassen= fictie
B
instructie handen wassen=non-fictie

Slide 11 - Quiz


  • Verzonnen
  • Verhalen, strips,boeken, films, gedichten
  • Kan net echt lijken:
     realistische fictie

 
  • Waargebeurd
  • Krantenartikelen, documentaires, films
  • Gebaseerd op feiten
  • Kan gecontroleerd worden.
Fictie
betekent:
Non-fictie
betekent:

Slide 12 - Slide

 
  • Gesloten einde
  • De lezer krijgt op bijna al zijn vragen antwoorden.
 
  • Open einde
  • Er blijven nog veel vragen over. De lezer moet dus zelf een beetje bedenken hoe het boek afloopt.
Einde van een boek
Einde van het boek

Slide 13 - Slide

  • De achtergrond van het verhaal is spannend: slecht weer/donker/ nacht.
  • De schrijver begint met een onopgelost raadsel of moord. Je wilt weten wat er gebeurd is.
  • Elk hoofdstuk eindigt op een moment dat het juist heel spannend is: cliffhanger.
  • En nog veel meer...
Hoe zorgt een schrijver voor
spanning?

Slide 14 - Slide




De Gootsteen Griezel
Langzaam deed Katrina het kastdeurtje weer open en gluurde naar binnen om te kijken of de muis inderdaad verdwenen was.Het was aardedonker in het gootsteenkastje. Katrina kon eerst niets anders onderscheiden
dan een paar buizen en de vage omtrekken van wat spullen die er nog stonden.Met bonzend hart wurmde ze zich half het kastje in.Plotseling zag ze achter de afvoer twee groene, opgloeiende spleetjes, vlak naast elkaar.
Waren dat... ogen?

Lees de tekst. Wat maakt de tekst spannend?

Slide 15 - Slide

Enge titel.
Geheimzinnige personen.
Donkere achtergrond.
Mensen zijn bang.
Spannende bijvoeglijke naamwoorden.


Hoe maak je een verhaal spannend...

Slide 16 - Slide