fictie abc opdracht

Fictie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Fictie

Slide 1 - Slide

Fictie- ABC opdracht : inleveren 21 april 16.00 uur
Fictie- ABC opdracht.

Slide 2 - Slide

Welke van onderstaande teksten horen bij fictie?
         Het boek Achtste                   groepers huilen niet.
A
B
De film Spijt van Carry Slee
C
Een atlas
D
Dagboek van Anne Frank
E
Brief aan je ouders over overgang naar klas 2.
F
Boek Nieuw Nederlands

Slide 3 - Slide

Wat doen we vandaag?
Je maakt de ABC opdracht tijdens deze les.
Je schrijft of typt die uit en geeft hem aan mij of je deelt hem met mij. 
Klaar? Je gaat naar Magister-leermiddelen-Nieuw Nederlands en kiest het boek van 1eha1.
Daarna ga je naar hoofdstuk 3. Je maakt daar opdracht 6a 1 tot en met 11. Daarna klik je de opdracht onder de Startopdracht aan en bekijk je het filmpje.

Slide 4 - Slide

Wat ga je doen?

  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.


  • Zorg dat je leesboek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in drie tot 
  • vier zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom 
  • het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
Opdracht
Wat ga je doen?

Slide 5 - Slide



  • Maximaal drie namen van mensen met uitleg en maximaal drie aardrijkskundige namen met uitleg.
  • Vijf jokers=je mag vijf letters overslaan. Schrijf wel die letter op en zet erachter JOKER.
  • Gebruik de theorie uit deze les over personages, einde van het boek, spanning in een verhaal.
Inhoud
Wat komt in het ABC?

Slide 6 - Slide



Maak een ABC bij je leesboek. Bij elke letter van het alfabet vul je iets in dat met het boek te maken heeft.
Gebruik daarbij ook de theorie uit deze les over:
  • personages
  • einde van het boek
  • spanning krijgen in een verhaal
Weet je niets in te vullen bij een letter: je mag achter vijf letters het woord JOKER schrijven.

Dus
Samengevat

Slide 7 - Slide

 

-belangrijke persoon in een verhaal
-moet meestal een probleem oplossen
-verandert daardoor meestal
-lijkt een echte persoon
-heeft een duidelijk karakter.

 

-loopt rond in het verhaal maar is niet belangrijk
-je weet weinig van deze persoon
-soms weet je de naam maar van zijn/haar karakter weet je nauwelijks iets.
Round character
Flat character 

Slide 8 - Slide

 
  • Gesloten einde
  • De lezer krijgt op bijna al zijn vragen antwoorden.
 
  • Open einde
  • Er blijven nog veel vragen over. De lezer moet dus zelf een beetje bedenken hoe het boek afloopt.
Einde van een boek
Einde van het boek

Slide 9 - Slide

  • De achtergrond van het verhaal is spannend: slecht weer/donker/ nacht.
  • De schrijver begint met een onopgelost raadsel of moord. Je wilt weten wat er gebeurd is.
  • Elk hoofdstuk eindigt op een moment dat het juist heel spannend is: cliffhanger.
  • Volgende filmpje: Mel Wallis de Vries vertelt over spanning.
Hoe zorgt een schrijver voor
spanning?

Slide 10 - Slide

A-Angst:  Als Dana in de bus zit, lijkt het een leuk uitstapje te worden naar Texel maar na enige tijd staat de bus in een donkere tunnel, kan ze zich niet bewegen en voelt ze zich doodsbang.
   
M. Mirko: Is een round character. 
 We weten in het begin weinig van hem. Wel horen we dat hij plotseling is verhuisd en wordt gepest op zijn nieuwe school.  Als de bus in de tunnel staat, probeert hij Dana uit de bus te bevrijden.
Voorbeelden ABC: 1eha1 boek moet uit zijn: 10 maart. Opdracht maken tijdens de les. Thuis afmaken.

Slide 11 - Slide

Even terugkijken
Mijn vader heeft boeken over de Griekse geschiedenis gelezen.
Wij zaten te vissen aan de waterkant.
Zij hebben die post op Instagram
gezet..
Pak dat boek even!
In welke zin staat geen lijdend voorwerp?
boeken over de Griekse geschiedenis
Geen lijdend voorwerp
die post
dat boek

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

A=Angst. Wat is je grootste angst? Als je aan de fright night wil meedoen, moet je invullen wat je grootste angst is.
B=Belangrijk. De vrienden zijn heel belangrijk voor Dylan omdat ze hem door een moeilijke tijd en door de Fright night heen helpen.
C=Joker


Voorbeeld
Fright night

Slide 14 - Slide


  • Verzonnen
  • Verhalen, strips,boeken, films, gedichten
  • Kan net echt lijken:
     realistische fictie

 
  • Waar gebeurd
  • Krantenartikelen, documentaires, films
  • Gebaseerd op feiten
  • Kan gecontroleerd worden.
Fictie
betekent:
Non-fictie
betekent:

Slide 15 - Slide




De Gootsteen Griezel
Langzaam deed Katrina het kastdeurtje weer open en gluurde naar binnen om te kijken of de muis inderdaad verdwenen was.Het was aardedonker in het gootsteenkastje. Katrina kon eerst niets anders onderscheiden
dan een paar buizen en de vage omtrekken van wat spullen die er nog stonden.Met bonzend hart wurmde ze zich half het kastje in.Plotseling zag ze achter de afvoer twee groene, opgloeiende spleetjes, vlak naast elkaar.
Waren dat... ogen?

Lees de tekst. Wat maakt de tekst spannend?

Slide 16 - Slide

Enge titel
Geheimzinnige personen
Donkere achtergrond.
Mensen zijn bang.
Spannende bijvoeglijke naamwoorden


Hoe wordt een verhaal spannend?

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link