Samen: pv in de verleden tijd.
Vader (betalen) de computer.
Jordi (antwoorden) correct op de vraag.
Herman (worden) gisteren veertig.
(vinden) je zus geschiedenis ook zo leuk?
Hij (snijden) zich in de vingers.
Onze hond (spelen) graag met de kat.
Bram (rijden) vaak op de trekker rond.