Alle grammatica v3 - Chap. 5

Alle grammatica - chap. 5
 
- Conditionnel
- Delend lidwoord
- Le verbe ''venir''

1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Alle grammatica - chap. 5
 
- Conditionnel
- Delend lidwoord
- Le verbe ''venir''

Slide 1 - Slide

Wat is de conditionnel(futur du passé)? 
Futur simple --> een toekomstige gebeurtenis:
                               Demain je partirai en vacances

Conditionnel --> een voorwaardelijke gebeurtenis in de toekomst. Het is ook een toekomstige tijd; je gebruikt deze om uit te drukken dat je iets zou willen doen in de toekomst:
                             Si je pouvais, je partirais en vacances demain.

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de conditionnel?
Ik zou een kopje thee willen - Je voudrais une tasse de thé
= beleefdheid
Si tu travaillais bien, tu aurais de bonnes notes (imp. + cond.)
Als je je best deed, zou je goede cijfers halen
= voorwaarde
Demain il ferait beau
= veronderstelling (het zou morgen mooi weer worden)

Slide 3 - Slide

Hoe maak je de conditionnel?
1. je gebruikt  de stam van de futur simple
2. je voegt de uitgangen van de imparfait eraan toe
3. de stam hangt af van het werkwoord
    - bij werkwoorden eindigend op -er, -re en -ir is de stam het
      gehele  werkwoord. Let op! bij ww op -re valt de laatste e weg
    - bij onregelmatige werkwoorden is de stam onregelmatig
      en gebruik je dezelfde stam  van de futur simple

Slide 4 - Slide

Werkwoorden op -er,-re en -ir
ww op -er: hele werkwoord + uitgang imparfait
Conditionnel                                               
Je donnerais                                                
Tu donnerais                                                 
Il donnerait                                                     
Nous donnerions                                       
Vous donneriez                                           
Ils donneraient                                         



Slide 5 - Slide

Werkwoorden op -re
ww op -re: je haalt de laatste e weg + uitgang imparfait
Conditionnel                                               
Je rendrais                                                
Tu rendrais                                                
Il rendrait                                                    
Nous rendrions                                      
Vous rendriez                                           
Ils rendraient                                            



Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Werkwoorden op -ir
  • Wat doe je bij werkwoorden als choisir in de conditionnel?
  • Schrijf maar op in je schrift - vous avez une minute.

Choisir 
Je choisirais = ik zou vertrekken

timer
1:00

Slide 8 - Slide

'Donner' in de conditionnel
A
Je donnerai, tu donnerais, il donnerait
B
Je donnerai, tu donneras, il donnera
C
Je donnerais, tu donnerais, il donnerait
D
Je donnera, tu donneras, il donnera

Slide 9 - Quiz

Si tu faisais tes devoirs tu aurais de bonnes notes

A
Beleefdheid
B
Voorwaarde
C
Veronderstelling

Slide 10 - Quiz

Nous ...... du cheval
A
ferions
B
irions
C
serions
D
seriez

Slide 11 - Quiz

Ce ........ sympa si tu venais avec nous
A
sera
B
serait
C
seront
D
seraient

Slide 12 - Quiz

Het delend lidwoord

Bestaat niet in het Nederlands.

GEEN LIDWOORD IN HET NEDERLANDS IS EEN DELEND LIDWOORD IN HET FRANS.

Slide 13 - Slide

Hoezo delend lidwoord?

Omdat het uit twee delen bestaat:

de + le --> du

de + la --> de la

de + l' --> de l'

de + les --> des


Slide 14 - Slide

Explication: Delend lidwoord (1)
Delend lidwoord: Als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt. (Ik drink_koffie/zij eet_sla/ik wil graag_water, jij neemt_frietjes)




mnl
du
Je bois du café
vrl
de la
Elle mange de la salade
klinker/h
de l'
Je voudrais de l'eau
meerv.
des
Tu prends des frites

Slide 15 - Slide

Delend lidwoord
Let op:
In plaats van een delend lidwoord krijg je de/d' :
- (1) na een woord van hoeveelheid
- (2) na een ontkenning

Slide 16 - Slide

Delend lidw. --> de/d'
Exemple (1):
J'achète des pommes. --> 
J'achète un kilo des de pommes.
J'achète beaucoup des de pommes.

Slide 17 - Slide

Delend lidwoord
Let op:
In plaats van een delend lidwoord krijg je de/d' :
- (1) na een woord van hoeveelheid
- (2) na een ontkenning

Slide 18 - Slide

Delend lidw. --> de/d'
Exemple (2):
Je mange de la viande. --> 
Je ne mange jamais de la  de viande.
Tu ne prends pas de l'  d'eau?

Slide 19 - Slide

Delend lidwoord
Let op !!!
Na de werkwoorden
aimer / adorer / détester / préférer
krijg je geen delend lidwoord maar een bepaald lidwoord (= le / la / l' / les)

Slide 20 - Slide

Delend lidwoord
Exemple:
J'aime  du  le poisson. = Ik houd van vis.
Ook bij ontkenning:
Je n'aime pas de  le poisson. Ik houd niet van vis.

Slide 21 - Slide

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat is een delend lidwoord?
A
un, une
B
du, de la, de l', des
C
le, la, les

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraak is fout over het "delend lidwoord"?
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 24 - Quiz

Wanneer gebruik je in het Frans het delend lidwoord NIET?
A
bij onbepaalde hoeveelheden
B
wanneer er in het NL geen lidwoord staat
C
in de zin "ik heb veel geld"
D
in de zin "ik heb zakgeld"

Slide 25 - Quiz

Tu veux ... coca ?

Kies het juiste delend lidwoord.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 26 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 27 - Quiz


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
een hoeveelheid / een ontkenning?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 28 - Quiz

Welk delend lidwoord?

Je ne mange plus ........ viande.
A
de
B
d'
C
du
D
de la

Slide 29 - Quiz

Delend lidwoord
Bij het ontbijt, drink ik melk

timer
1:00
A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois le lait

Slide 30 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je ne bois pas ...... eau.
A
de
B
de la
C
de l'
D
d'

Slide 31 - Quiz


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
aimer / adorer / préférer / détester ?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 32 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'adore ...... frites.
A
de
B
des
C
du
D
les

Slide 33 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je prends ...... jus d'orange.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 34 - Quiz

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de

Slide 35 - Quiz

Deux kilos ....... pommes
(Kies het goede delend lidwoord)
A
des
B
de la
C
de
D
géén lidwoord

Slide 36 - Quiz

Venir - Présent 
Nederlands
Frans
Ik kom
Je viens
Jij komt
Tu viens
Hij / Zij / Men komt
Il / Elle / On vient
Wij komen
Nous venons
Jullie komen / U komt
Vous venez
Zij komen
Ils / Elles viennent

Slide 37 - Slide

Venir - Passé composé
Nederlands
Frans
Ik ben gekomen
Je suis venu(e)
jij bent gekomen
Tu es venu(e)
hij/ zij men is gekomen
Il / Elle / On est venu(e)
wij zijn gekomen
Nous  sommes venu(e)s
jullie zijn/ u bent gekomen
Vous êtes venu(e)(s)
zij zijn gekomen
Ils / Elles sont venu(e)s

Slide 38 - Slide

venir - présent
NOUS ...

Slide 39 - Open question

venir - passé composé
ils ...

Slide 40 - Open question

venir - présent
tu ...

Slide 41 - Open question

venir - passé composé
tu ... (vrl)

Slide 42 - Open question

venir - présent
elles ...

Slide 43 - Open question

venir - passé composé
vous ... (vrl mv)

Slide 44 - Open question

venir - présent
je ...

Slide 45 - Open question