A3B - HERHALING CH5DH venir en delend lidw.

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue à la classe de français

Chapitre 5

Grandes Lignes 3V

Chapitre 5:

Paragraphe D:

Het delend lidwoord (p. 22)

Paragraphe H:

Het werkwoord VENIR (= komen) (p. 36)

Herhaling delend lidwoord

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________

ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________

ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________

ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________

ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________

ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________

ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

du lait

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________

ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________

ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________

ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

du lait

de la tarte

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________

ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________

ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________

ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

du lait

de la tarte

de l'eau

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________

ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________

ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________

ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

du lait

de la tarte

de l'eau

des tomates

Het werkwoord VENIR (= komen) (1)

Leer de présent (= tegenwoordige tijd) van dit werkwoord uit je hoofd. Het is namelijk een onregelmatig werkwoord!

Je viens                           Nous venons

Tu viens                           Vous venez

Il/elle/on vient               Ils/elles viennent

Choisis le bon verbe.
Tu ................. chez moi?

1. viens
2. vient
3. venons
4. venez

Choisis le bon verbe.
Marc ................. ici.

1. viens
2. vient
3. venons
4. venez

Choisis le bon verbe.
Madame, vous ...................... à la fête?

1. viens
2. vient
3. venons
4. venez

Choisis le bon verbe.
Les élèves ................ de Paris.

1. vient
2. venons
3. venez
4. viennent

Het werkwoord VENIR (= komen) (2)

Je moet ook de passé composé (= verleden tijd) kennen.

- Gebruik het hulpww être en dan het voltooid deelwoord venu.

- Noteer een extra -e en/of -s indien nodig. Dat ligt aan het OW.

Yousef est venu.                                Les garçons sont venus.

Lara est venue.                                   Les filles sont venues.

Wat is de juiste vorm van het VD?
Nous sommes ......... à Paris.

1. venu
2. venue
3. venus
4. venues

Wat is de juiste vorm van het VD?
Sophie est ...... à l'école.

1. venu
2. venue
3. venus
4. venues

Wat is de juiste vorm van het VD?
Patricia, tu es ........?

1. venu
2. venue
3. venus
4. venues

Remplis le bon verbe.
Je (venir, présent) à Nice.

Remplis le bon verbe.
Je (venir, passé composé) à Nice.

Remplis le bon verbe.
Elles (venir, passé composé) à Cannes.

Wanneer wel en wanneer niet? 

Let op bij de ontkenning: alleen de of d'

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?

1. wanneer wij in het NL ook een lidwoord gebruiken
2. wanneer wij in het NL geen lidwoord gebruiken
3. bij een ontkenning
4. geen idee

Een delend lidwoord gebruik je

1. zowel in het Nederlands als in het Frans
2. alleen in het Nederlands
3. alleen in het Frans.
4. bij uitzonderingen in het Frans

Hoe vertaal je het delend lidwoord in het Nederlands?

1. een
2. de of het
3. een of niet
4. niet

Wat is een delend lidwoord?

1. un, une
2. du, de la, de l', des
3. le, la, les

Het delend lidwoord is een samentrekking van de + het lidwoord.

1. Juist
2. Onjuist

Welke vorm van het delend lidwoord is voor in het meervoud.

1. du
2. d'
3. de la
4. des

Delend lidwoord
Welke zin is goed?

1. Au petit-déjeuner, je bois lait
2. Au petit-déjeuner, je bois du lait
3. Au petit-déjeuner, je bois un lait
4. Au petit-déjeuner, je bois de lait

Kies de juiste vorm van het delend lidwoord

1. j'achète de la beurre
2. j'achète du beurre
3. j'achète le beurre

Delend lidwoord
Bij het ontbijt, drink ik melk

1. Au petit-déjeuner, je bois lait
2. Au petit-déjeuner, je bois du lait
3. Au petit-déjeuner, je bois le lait
4. Au petit-déjeuner, je bois de lait

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... croissants.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Welk delend lidwoord?

Je mange ........ viande (v).

1. de
2. d'
3. du
4. de la

1. Vul het delend lidwoord in
Je bois ... café (m)

1. de
2. de la
3. du
4. des

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)

1. du
2. l'
3. de l'
4. de

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je bois ...... eau.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe (v).

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... frites.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Je prends ..... poisson (m).
(Kies het goede delend lidwoord)

1. de la
2. du
3. de l'
4. des