V2 - spelling H4 + H5 quiz

Spelling H4+H5 quiz
V2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spelling H4+H5 quiz
V2

Slide 1 - Slide

peer+sap
A
peersap
B
perensap
C
peresap

Slide 2 - Quiz

Breken+been
A
breekbeen
B
brekenbeen
C
brekebeen

Slide 3 - Quiz

hebben+ding
A
hebbeding
B
hebbending
C
hebding

Slide 4 - Quiz

arm+lui
A
armelui
B
armenlui
C
armlui

Slide 5 - Quiz

zon+stelsel
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel
C
zonstelsel

Slide 6 - Quiz

station+plein
A
stationplein
B
stationsplein

Slide 7 - Quiz

mening+verschil
A
meningverschil
B
meningsverschil

Slide 8 - Quiz

meisje+fiets
A
meisjefiets
B
meisjesfiets

Slide 9 - Quiz

zaak+man
A
zaakman
B
zakeman
C
zakenman

Slide 10 - Quiz

kat+bak
A
katbak
B
kattebak
C
kattenbak
D
kattensbak

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Levenschets
B
Levensschets

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Reuzeleuk
B
Reuzenleuk

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Reuzestap
B
Reuzenstap

Slide 14 - Quiz

ambassadeur + woning
A
met tussen-s
B
zonder tussen-s

Slide 15 - Quiz

bedrijf + spionage
A
met tussen-s
B
zonder tussen-s

Slide 16 - Quiz

verzekering + polis
A
met tussen-s
B
zonder tussen-s

Slide 17 - Quiz

hardloop + schoenen
A
met tussen-s
B
zonder tussen-s

Slide 18 - Quiz

Even testen...
A
secondewijzer
B
secondenwijzer

Slide 19 - Quiz

Even testen...
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 20 - Quiz

Even testen...
A
beresterk
B
berensterk

Slide 21 - Quiz

Hoofdletters
Geen hoofdletters
anneke
docent
de jongen
maandag
rotterdam
januari
ijssel
klaslokaal
bolle harrie
apeldoorn

Slide 22 - Drag question

Hoofdletters: goed of fout?
Mevrouw de Jong
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

beste heer de groot,

In de bovenstaande zin schrijf je...
A
geen hoofdletters
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
4 hoofdletters

Slide 24 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 25 - Quiz

Aanhalingstekens gebruik je als je iets wat je letterlijk zegt, opschrijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Deze toets ga ik makkelijk halen.
A
Ja
B
Nee
C
Hier moet ik wel even goed voor leren
D
Boeit me niet

Slide 27 - Quiz