oefentoets theorie Lezen - 3 mavo

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De schrijver wil je vermaken.
DOEL?
A
overtuigen
B
activeren/overhalen
C
instrueren
D
amuseren

Slide 2 - Quiz

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
instrueren
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/activeren

Slide 3 - Quiz

Wat is dit voor tekstsoort?

Slide 4 - Open question

Wat is dit voor tekstsoort?

Slide 5 - Open question

Welke tekstdoelen ken je?

Slide 6 - Open question

Een reclame heeft als belangrijkste tekstdoel ...
A
overtuigen
B
overhalen/activeren
C
doen
D
informeren

Slide 7 - Quiz

Een leesboek heeft als tekstdoel...
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Welke tekstsoort?
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
instructieve tekst
D
verhalende tekst

Slide 9 - Quiz

Welke tekstsoort?
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
instructieve tekst
D
verhalende tekst

Slide 10 - Quiz

Nieuwsbericht
Artikel in een krant of tijdschrift
Folder
Gedicht
Blog
Gebruiksaanwijzing
Informeren
Mening geven
Overtuigen
Amuseren
Uitleggen
Activeren

Slide 11 - Drag question

Wat is oriënterend lezen?

Slide 12 - Open question

Wat is grondig lezen?

Slide 13 - Open question

Wat is zoekend lezen?

Slide 14 - Open question

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk.
B
Inleiding, middenstuk en slot.
C
Middenstuk en slot.
D
Inleiding en slot.

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Slide 16 - Open question

Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een hoofdstuk.
B
Een aspect van het onderwerp.
C
Een aspect van het slot.
D
Een onderwerp van de eerste alinea.

Slide 17 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel.
B
De geschiedenis van voetbal.
C
Pauzes in de aula.
D
Zakgeld.

Slide 18 - Quiz

Wat is een tussenkopje?

Slide 19 - Open question

Blok 2

Slide 20 - Slide

Welke twee soorten publiek zijn er?

Slide 21 - Open question


Voor wie is deze tekst geschreven?
A
jongeren
B
volwassenen

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen een verwijswoord en een signaalwoord?

Slide 23 - Open question

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 27 - Quiz

Welk tekstverband past er bij het volgende signaalwoord?Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 28 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 29 - Quiz

Echter
Al met al
Daarom
Bovendien
Bijvoorbeeld
Daardoor
Door middel van
Op voorwaarde dat
Opsomming
Voorwaarde
Conclusie
Tegenstelling
Middel doel
Reden
Oorzaak-gevolg
Voorbeeld

Slide 30 - Drag question

Op welke manieren kan de schrijver een tekst inleiden? Er zijn zes manieren.

Slide 31 - Open question

Op welke manieren kan de schrijver een tekst afsluiten? Er zijn vijf manieren.

Slide 32 - Open question

Waar staat de kernzin vaak?
Er zijn drie mogelijkheden.

Slide 33 - Open question

Hoe moet je een tekst samenvatten?
A
Alle bijzaken bij elkaar zetten.
B
Alle details benoemen.
C
De hoofdzaken van een tekst bij elkaar zetten.

Slide 34 - Quiz

Wat zijn bijzaken?
A
De belangrijkste informatie in de tekst.
B
Uitleg en voorbeeld.
C
De kernzin.
D
De hoofdgedachte van de tekst.

Slide 35 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 36 - Open question

Blok 3

Slide 37 - Slide

Wat is een objectieve tekst?

Slide 38 - Open question

Wat is een subjectieve tekst?

Slide 39 - Open question

Sleep de definitie naar de juiste omschrijving.
Er worden gevoelens of overtuigingen genoemd die de mening ondersteunen. Je kunt niet zeggen of ze waar of niet waar zijn, je kunt alleen nagaan of jij het ook zo voelt.
Er worden feiten genoemd die de mening ondersteunen. Je kunt controleren of de feiten kloppen. 
Subjectieve argumenten
Objectieve argumenten

Slide 40 - Drag question

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz