Verleden tijd thema 3.6 TaalCompleet B1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Thema 3.6 Alles verandert

 Stillezen: Tekst A, B en C op blz 120/121

Schrijf de moeilijke woorden op die je tegenkomt in de tekst.

Daarna verder lezen in je eigen boek.

De Industrie

Het graan

De kust

Het platteland

Schaatsen (ww)

Tropisch (BVN)

De vervuiling

Vrijstaand ( BVN)

Vrijstaand 

Oefening 99
Maak een zin met:
Af en toe

Oefening 99
Maak een zin met:
heuvels

Oefening 99
Maak een zin met:
vochtig

Wat is de juiste verleden tijd?
Werken

1. Ik werkte
2. Ik werkten
3. Ik werkde

Wat is de juiste verleden tijd?
Leven

1. Wij leefte
2. Wij leeften
3. Wij leefden

Wat is de juiste verleden tijd?
Zijn

1. jij zijnde
2. jij was
3. jij waren

Wat is de juiste verleden tijd?
Gaan

1. jullie gangen
2. jullie gingen
3. jullie gongen

Wat is de juiste verleden tijd?
Hebben

1. hij heefde
2. hij heefte
3. hij had

Wat is de juiste verleden tijd?
Wonen

1. Zij woonte
2. Zij wonte
3. Zij woonde

Wat is de juiste verleden tijd?
Reizen

1. Ik reisde
2. Ik reiste
3. Ik rees

Wat is de juiste verleden tijd?
Antwoorden

1. Zij antwoorden
2. Zij antwoordden
3. Zij antwoordt

Wat is de juiste verleden tijd?
Zuchten

1. Hij zuchtte
2. Hij zuchte
3. Hij zocht

Wat is de juiste verleden tijd?
Fietsen

1. De man fiesten
2. De man fietstte
3. De man fietste