Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd (vt) van klank.
Je kunt de spelling horen
Voorbeeld:
eten (tt) – aten (vt)
krijgen (tt) – kregen (vt)
Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden behouden in de verleden tijd hun klank.
Voorbeeld:
fietsen (tt) – fietsten (vt)
zuchten (tt) – zuchtten (vt)
Om te bepalen of het een t of d moet zijn,
maak je gebruik van ‘t ex-kofschip