perfecto en presente 2e klas

Hoe heet de koning en de koningin van Spanje?
A
Frits en Letiz
B
Felipe en Letizia
C
Felipe en Lucía
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Hoe heet de koning en de koningin van Spanje?
A
Frits en Letiz
B
Felipe en Letizia
C
Felipe en Lucía

Slide 1 - Quiz

Hoe heet de hoofdstad van Spanje?

Slide 2 - Open question

Sleep de juiste naam naar de goede afbeelding
cansado/-a
contento/-a
enamorado/-a
enfermo/-a
furioso/-a
triste

Slide 3 - Drag question

Wat is een signaalwoord van de perfecto?
A
anoche
B
este año
C
el año pasado
D
hace un año

Slide 4 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van de perfecto?
A
haber
B
tener
C
ser
D
estar

Slide 5 - Quiz

Wat is een signaalwoord van de perfecto?
A
de repente
B
un día
C
en verano
D
ya

Slide 6 - Quiz

Wat is een signaalwoord van de perfecto?
A
ayer
B
en 2011
C
este siglo (eeuw)
D
las vacaciones pasadas

Slide 7 - Quiz

Wat is geen signaalwoord van de perfecto?
A
anoche
B
nunca
C
todavía no
D
siempre

Slide 8 - Quiz

Wat is een signaalwoord van de perfecto?
A
ayer
B
en 2011
C
hoy
D
las vacaciones pasadas

Slide 9 - Quiz

Hoe wordt de perfecto gevormd?

A
met 'haber' + 'ado/ ido'
B
met alleen 'haber'
C
met 'haber' + 'ar, er, ir'
D
met 'ado' + 'ido'

Slide 10 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
ROMPER/TÚ
A
tú ha roto
B
tú has roto
C
tú roto

Slide 11 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
COMER/RAÚL
A
Raúl ha comido
B
Raúl come
C
Raúl comido

Slide 12 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto: IR/ELLAS
A
Ha isto
B
Han ido
C
Hemos isto
D
Habéis ido

Slide 13 - Quiz

Wat is een voorbeeld van de perfecto?
A
trabajo
B
he trabajado
C
trabajé
D
estoy trabajando

Slide 14 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
ESTUDIAR/NOSOTROS
A
hemos estudiado
B
hamos estudiado
C
hemos estudiar
D
hemos estudiaron

Slide 15 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
DECIR/YO
A
yo he decido
B
yo he dicho
C
he yo dicho
D
me he dicho

Slide 16 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
DUCHARSE/VOSOTROS
A
Os hemos duchado
B
Nos habéis duchado
C
Os habéis duchado
D
Nos hemos duchado

Slide 17 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
HACER/TÚ
A
He hecho
B
Ha hacado
C
Has hecho
D
Has hacido

Slide 18 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
AFEITARSE/YO
A
me he afeitado
B
me ha afeitado
C
he afeitado
D
ha me afeitado

Slide 19 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
TOMAR/ÉL
A
He tomado
B
Has tomado
C
Ha tomado
D
He tomacho

Slide 20 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
ACOSTARSE/ELLOS
A
han acostado
B
se han acostado
C
se ha acostado

Slide 21 - Quiz

Vervoeg het werkwoord met de perfecto:
PEINARSE/TÚ
A
te peinas
B
te has peinado
C
has peinado

Slide 22 - Quiz

Welke vertaling is goed?
eres amable
A
je bent sociaal
B
hij is aardig
C
jij bent vriendelijk

Slide 23 - Quiz

Welke vertaling is goed?
el señor es fuerte
A
de meneer is sterk of streng
B
de meneer is dik of gezet
C
de meneer is spraakzaam

Slide 24 - Quiz

Welke vertaling is goed?
María es divertida
A
María is grappig
B
María is koppig
C
María is jong

Slide 25 - Quiz

Welke vertaling is goed?
vosotros sois habladores
A
jullie zijn verlegen
B
jullie zijn slank
C
jullie zijn spraakzaam

Slide 26 - Quiz

Welke vertaling is goed?
nosotros somos aburrido
A
wij zijn communicatief
B
wij zijn saai
C
wij zijn onbekend

Slide 27 - Quiz

Welke vertaling is goed?
mi perro es feo
A
mijn hond is fel
B
mijn hond is verlegen
C
mijn hond is lelijk

Slide 28 - Quiz