NN7 Cursus 7 Herhaling leerjaar 1

Cursus 7 Spelling

§ 10 Herhaling werkwoordspelling leerjaar 1
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cursus 7 Spelling

§ 10 Herhaling werkwoordspelling leerjaar 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen


Aan het einde van de les kunnen we:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd spellen.
- Sterke en zwakke werkwoorden aanwijzen in een zin.
- De persoonsvorm in de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden spellen.

Slide 2 - Slide

wat is

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Slide 4 - Mind map

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Vandaag ga ik na school voetballen met Piet.
A
voetballen
B
ga
C
ik
D
Piet

Slide 5 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 6 - Mind map

Het zwakke werkwoord
 verandert NIET van klank in de verleden tijd 

* fietsen -> fietsten
* rennen -> renden
* maken -> maakten 

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 
lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Slide 8 - Slide

Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke 
werkwoorden in de verleden tijd

Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– lopen → liepen; blaas → blies.

Gebruik alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als het nodig is voor de uitspraak:
– rijden → reden; hebben → hadden.

Kijk naar het meervoud om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
– ik bond, want: wij/jullie/zij bonden.
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.

Let op: een persoonsvorm in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.



Slide 9 - Slide

Lopen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 10 - Quiz

Rennen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 11 - Quiz

Maken:
Cursus 7 paragraaf 10
Herhaling werkwoordspelling leerjaar 1
Af? 
Check je percentages. Heb je ergens minder dan
70%? Waar komt dat door, wat vind je moeilijk?
Noteer dit in je schrift voor de volgende les



stopwatch
00:00

Slide 12 - Slide


Vertel in je eigen woorden wat het verschil 
is tussen en sterk werkwoord 
en een zwak werkwoord...

Slide 13 - Open question

Huiswerk:
Online maken opdracht 1 t/m 5 + 6B + 7B
Percentages checken, bij lager dan 70% in je schrift noteren wat je moeilijk vindt.

Slide 14 - Slide