NN7 Cursus 7 §11 Sterke werkwoorden

Cursus 7 Spelling

§ 11 Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cursus 7 Spelling

§ 11 Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Sterke en zwakke werkwoorden 
Lesdoel: aan het einde van de les kunnen we sterke en zwakke werkwoorden aanwijzen in een zin 

Slide 2 - Slide

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Het zwakke werkwoord
 verandert NIET van klank in de verleden tijd 

* fietsen -> fietsten
* rennen -> renden
* maken -> maakten 

Slide 5 - Slide

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 
lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Slide 6 - Slide

Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke 
werkwoorden in de verleden tijd

Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– lopen → liepen; blaas → blies.

Gebruik alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als dat nodig is voor de uitspraak:
– rijden → reden; hebben → hadden.

Kijk naar het meervoud om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
– ik bond, want: wij/jullie/zij bonden.
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.

Let op: een persoonsvorm in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.



Slide 7 - Slide

Lopen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quiz

Rennen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quiz

Blazen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 10 - Quiz

Noteer twee sterke werkwoorden

Slide 11 - Open question

Maken:
Cursus 7 paragraaf 11
Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden



timer
1:00

Slide 12 - Slide


Vertel in je eigen woorden wat het verschil 
is tussen en sterk werkwoord 
en een zwak werkwoord...

Slide 13 - Open question

Hoe heb je gewerkt vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll