Van tijd, van plaats; van hoedanigheid
- Bijwoordelijke bepaling van tijd: geeft het tijdstip of de tijdsduur aan van wat in het gezegde wordt uitgedrukt.
- Bijwoordelijke bepaling van plaats: geeft antwoord op de vraag ‘Waar?’
- Bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid/wijze: geeft antwoord op de vraag ‘Hoe werd het gedaan?’