Week 48 2H

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Magst du...?
Ja, ich mag...




                                                       Nein, mag ich nicht!
  • Nudeln
  • Rosenkohl
  • Zwiebel
  • Reis
  • Milch
  • Äpfel
  • RedBull




Slide 3 - Slide

Wie spät ist es?
8:55
18:45
13:20
19:57
20:15

  • Viertel vor / nach ...
  • halb ...
  • Fünf vor / nach ...

Es ist...

Slide 4 - Slide

Programm 
Rückblick

    Lernziele
    Heft
    • Thema: Wochentage, Uhrzeiten
    Aufgaben

    • selbständig



        Slide 5 - Slide

        Rückblick
        Was haben wir letztes Mal gemacht?

        • Wir haben....... gelernt
        • Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht

        Slide 6 - Slide

                     Buch.                Süden.                 März.                      Liebe.                                                            

        Metzgerei.           Information.            Sendung.              Mädchen

        Slide 7 - Slide

        Schwierigkeiten Haben und Sein
        Haben
        Anna _______ ein Geschenk
        • hat
        Herr van der Burg, __________ Sie die Aufgaben korrigiert?
        • haben

        Sein
        Was ________ die Namen der Kinder?
        • sind
        Wo __________ die Aufgaben Herr van der Burg?
        • sind
        Geen idewis?
        Wie doet het werkwoord?
        Enkelvoud = 3e vorm
        Meervoud = 6e vorm

        Slide 8 - Slide

        Teste dich selbst
        ... Männer
        ... Frau
        ... Lied
        ... August
        ... Osten
        ... Brötchen
        ... Mannschaft
        ... Musik


        alt
        verloren
        warm
        arm
        groß
        reich
        schön
        gelacht
        gesungen
        sein
        haben

        Slide 9 - Slide

        Lernziele A1

        • Ik kan vertellen over de hobby's van mijzelf en van vrienden

        • Ik ken de weekdagen
        • Ik kan informatie halen uit een authentieke Duitse nieuwsuitzending

        • Ik herken de verschillen tussen de lidwoorden voor m/v/o/mv




        Slide 10 - Slide

        Schreiben
        Stel jezelf schriftelijk voor:
        • naam, leeftijd, woonplaats
        • je hobby's
        • de namen van je vrienden
        • de school heet Cals College
        • op welke dagen je Duits hebt + hoe laat (am Montag um ....)
        • de leraar is cool

        timer
        1:00

        Slide 11 - Slide

        Logo.de 

        • wir sehen uns gleich eine Sendung an von Logo
        • du machst während des Sehens Notizen
        • die Notizen machst du auf dem Arbeitsblatt
        • die Themen Links und die Stichwörter rechts
        • aber erst sehen wir uns einige Bilder an




        Slide 12 - Slide

        Slide 13 - Slide

        Slide 14 - Slide

        Slide 15 - Slide

        Exitticket
        Schrijf in het Duits:
        • het is 19.25
        • het is kwart voor 9
        • het is 13.17
        Stel een vraag over:
        • de woonplaats van iemand
        • de hobby's

        De dagen van de week
        • het weekend
        • de dinsdag
        • de zondag
        Je mag de les pas verlaten als je antwoord hebt gegeven op de volgende vragen:
        lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat
        Schrijf in het Duits:
        • de muziek
        • de kater
        • de liefde

        Slide 16 - Slide

        Slide 17 - Slide

        Slide 18 - Slide

        Magst du...?
        Ja, ich mag...
        • Ich esse gern...
        • Ich trinke gern...

                                                            
                                                       Nein, mag ich nicht!
        • Nudeln
        • Blumenkohl
        • Fisch
        • Reis
        • Tee
        • Birne
        • Apfelsaft




        Slide 19 - Slide

        es ist..
        7:30
        14:45
        10:25
        16:55
        0:15

        Slide 20 - Slide

        Wie spät ist es?
        7:30
        14:45
        10:25
        16:55
        0:15

        • Viertel vor / nach ...
        • halb ...
        • Fünf vor / nach ...

        Slide 21 - Slide

        Programm 
        Rückblick

          Lernziele
          Wiederholung
          • Schreiben
          Check A1 Formativ
          • Lesen
          • Hören
          • Schreiben



              Slide 22 - Slide

              Rückblick
              Was haben wir letztes Mal gemacht?

              • Wir haben....... gelernt
              • Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht

              Slide 23 - Slide

              die Lernziele

              • Ik kan over mijn dagelijks leven vertellen en schrijven(A1)
              • Ik herhaal de vaardigheden A1 voor mijn TEA-2 beoordeling

              Slide 24 - Slide

              Schreiben
              Stel jezelf schriftelijk voor:
              • naam, leeftijd, woonplaats
              • wanneer je opstaat (... stehe um ... Uhr auf)
              • wat je in het weekend doet (am Wochenende spiele/sehe ich...)
              • op welke dagen je Duits hebt + hoe laat (am Montag um ....)
              • wat je lievelingseten is
              • wat je lievelingsdag is

              timer
              1:00

              Slide 25 - Slide

              der / die / das / die
              ... Metzgerei
              ... Apotheke
              ... Kritik
              ... Juli
              ... Freitag
              ... Westen
              ... Schüler
              ... Schule
              ... Heizung
              ... Ding
              ... Essen

              Slide 26 - Slide

              Check A1
              Voor de TEA-2 ben ik erg benieuwd naar jullie niveau op de verschillende onderwerpen.

              Ik heb een formatieve (diagnostische) toets voor jullie om de verschillende vaardigheden te testen. 
              • lezen
              • luisteren

              Slide 27 - Slide

              Slide 28 - Slide

              Magst du...?
              Ja, ich mag...
              • Ich esse gern...
              • Ich trinke gern...

                                                                  
                                                             Nein, mag ich nicht!
              • Nudeln
              • Blumenkohl
              • Fisch
              • Reis
              • Tee
              • Birne
              • Apfelsaft




              Slide 29 - Slide

              es ist..
              7:30
              14:45
              10:25
              16:55
              0:15

              Slide 30 - Slide

              Programm 
              Rückblick

                Lernziele
                Fragen
                • Schreiben + Sprechen
                Der/Die/Das 
                • Spiel + Üben
                Schreiben
                • TEA-2



                    Slide 31 - Slide

                    Rückblick
                    Was haben wir letztes Mal gemacht?

                    • Wir haben....... gelernt
                    • Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht

                    Slide 32 - Slide

                    die Lernziele (A1)

                    • Ik kan vragen stellen over het dagelijks leven van anderen
                    • Ik kan vertellen over mijn eigen dagelijks leven

                    Slide 33 - Slide

                    Tagesordnung
                    Wat ga je doen?
                    Je gaat in deze opdracht jouw dagelijkse ritme beschrijven in het Duits (denk aan opstaan, ontbijten, naar school, naar huis, huiswerk, avondeten enz.). Daarnaast vertel je wanneer je een hobby/sport doet. Je maakt hele zinnen en noemt in iedere zin ook een kloktijd. Je gaat nu de opdracht schriftelijk voorbereiden!


                    Voorbeeld: ’s Morgens sta ik om 7 uur op  -> Morgens stehe ich um sieben Uhr auf. -> op Maandag -> am Montag


                    Criteria
                    Je voordracht  moet minimaal de volgende zinnen bevatten:
                    - 6 zinnen van iets wat je op een doordeweekse dag doet (met kloktijd).
                    - 2 zinnen van iets wat je wekelijks doet (dus iedere week 1 of twee keer). Noem hierbij de dag en een kloktijd.
                    - 2 zinnen met iets wat je in het weekend doet (wat je doordeweeks niet doet/kunt doen).

                    timer
                    1:00

                    Slide 34 - Slide

                    Tagesordnung
                    Wat ga je doen?
                    Je gaat in je groepje om beurten jouw Tagesordnung vertellen. Je groepsgenoten maken aantekeningen tijdens je vertelronde. 


                    Voorbeeld: ’Jantje vertelt over zijn week en de activiteiten. De andere groepsleden schrijven op wat Jantje vertelt. 


                    Criteria
                    Je voordracht  moet minimaal de volgende zinnen bevatten:
                    - 6 zinnen van iets wat je op een doordeweekse dag doet (met kloktijd).
                    - 2 zinnen van iets wat je wekelijks doet (dus iedere week 1 of twee keer). Noem hierbij de dag en een kloktijd.
                    - 2 zinnen met iets wat je in het weekend doet (wat je doordeweeks niet doet/kunt doen).

                    Je moet na de vertelrondes over iedereen kunnen vertellen wat zij zoal in de een week doen. 
                    De docent geeft random beurten om over een ander te vertellen -> Jantje spielt am Montag um halb neun Fußball


                    timer
                    1:00

                    Slide 35 - Slide

                    der / die / das / die
                    Spel
                    • Je staat in twee rijen
                    • Op de laptop staan woorden
                    • Jij moet vertellen of het woord der / die / das / die is
                    • Heb je een woord goed ?-> Sluit weer in je rij aan
                    • Heb je een woord fout? -> Je bent af, ga weer zitten

                    Variant 
                    • Je staat in één rij
                    • Op de laptop staan woorden
                    • Jij moet vertellen of het woord der / die / das / die is
                    • Heb je een woord goed ?-> Sluit weer in je rij aan
                    • Heb je een woord fout? -> Je bent af, ga weer zitten
                    • De winnaar wint een prijs

                    Slide 36 - Slide

                    Slide 37 - Slide