Klare taal les 1 en 2: letters, woorden, zinnen

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Klare taal (grammatica)

extra oefenen

Schrijf een letter

Schrijf een woord

Schrijf een zin

Schrijf een getal

Onderwerp en werkwoord

Elke zin heeft een onderwerp en een werkwoord. 

De zin begint met een onderwerp. Een onderwerp is een persoon, een dier of een ding. 

Na het onderwerp komt het werkwoord. Het werkwoord vertelt wat je doet. Het werkwoord kan ook veranderen. 

Samen oefenen

Hij pakt een boek. 

Maril heeft een mooie pen. 

De hond krijgt een snoepje. 

De pen valt op de grond. 

De jongen heeft een blauwe broek. 

Zij pakt een banaan. 

Ik zie een fiets. 

Wat is het onderwerp in elke zin?

Wat is het werkwoord in elke zin?

Wat is het werkwoord?
Yuri leest een boek.

Wat is het werkwoord?
Vincent loopt naar school.

Wat is het werkwoord?
Micha wast zijn handen.

Wat is het onderwerp?
Katja vindt muziek leuk.

Wat is het onderwerp?
Lisa houdt van voetbal.

Wat is het onderwerp?
Tara speelt met de blokken.

Fatima leert Nederlands.
... leert Nederlands.

1. Hij
2. Zij

Maria wil naar huis.
... wil naar huis.

1. Hij
2. Zij

Mohammed eet graag pizza.
... eet graag pizza.

1. Hij
2. Zij

Maak een zin.
wij - op vakantie - gaan

Maak een zin.
ik - naar de kapper - moet

Maak een zin.
televisie - ik - kijk

Maak een zin.
op reis - wij - gaan