Voorbeeld.
Mijn buurman eet elke donderdag een pizza bij zijn moeder.
Stap 1: Mijn buurman at elke donderdag een pizza bij zijn moeder. Persoonsvorm = at.
Stap 2: Mijn buurman | eet | elke donderdag een pizza bij zijn moeder.
Stap 3: Elke | eet | mijn buurman donderdag een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan niet.
Elke donderdag | eet | mijn buurman een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan wel.
Elke donderdag mijn | eet | buurman een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan niet.
Zinsdeel = elke donderdag